‘Vind je mij een balanstrutje?’ vroeg vriendin Lise. Ze wees naar het whiteboard in de keuken waarop de gezinsagenda is uitgetekend, compleet met labels, markers en uitroeptekens (‘Tandartsafspraak verzetten!!’). Lise vertelde dat het zo’n twee jaar geleden begon, toen haar zoontje geboren werd. Eerst konden ze nog wel toe met een haastig gekrabbeld lijstje op de koelkast, maar toen zij en vriend E. beiden weer aan het werk gingen– zij drie dagen als docent, hij vier dagen als onderzoeker – en een tweede kindje kregen en de gezondheid van de ouders van E. verslechterde, moest er een serieuze gezinsplanning komen. Zo had ze het zichzelf niet voorgesteld, toen ze als begin twintiger ambitieus de arbeidsmarkt opvloog. En nu kreeg ze van Zakenvrouw van het Jaar Elske Doets te horen dat vrouwen die niet full-time werken balanstrutjes zijn.
Maar zijn ze dat wel? In het onlangs verschenen rapport Het Betere Werk geeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een deel van het antwoord. Daarin richt de raad de blik nu eens niet op de buitenkant van werk – is er wel voldoende werk? – maar keert ze de blik naar binnen – is het werk zelf wel voldoende? Om dat te beoordelen maakt de WRR onderscheid tussen grip op geld, grip op werk en grip op leven. De laatste vorm van grip is precies waar mijn vriendin mee worstelt.
In Nederland lossen we combinatieproblemen niet erg slim op, zo constateert de WRR. In de praktijk krijgen mensen vaak meer lucht door minder uren te gaan werken. Dat lijkt op het eerste oog een prima oplossing, maar ondertussen werkt Nederland het minste aantal uren van heel Europa. Vooral vrouwen drukken het gemiddelde: veel vrouwen werken, maar ze werken relatief weinig uren. Zouden deeltijders meer uren gaan werken, dan verdwijnen grotendeels de tekorten in de zorg, het onderwijs en de technische industrie. McKinsey rekende eens uit dat de achterstand van vrouwen op de arbeidsmarkt zo’n 100 miljard van ons bruto binnenlands product afsnoept.
Maar ja, mogen we dit vrouwen als Lise verwijten? Want ga er maar aan staan: kinderopvang is een oplossing als je kleine kinderen hebt, maar deze is in Nederland relatief duur. Alleen in het Verenigd Koninkrijk zijn ouders een groter deel van hun inkomen kwijt aan kinderopvang. Vaak loont een dag extra werken nauwelijks.
Daarnaast vraagt mantelzorg steeds meer tijd. Onze ouders leven gelukkig steeds langer, maar ze hebben wel hulp nodig en de route naar de ouderenzorg is deels afgesneden vanwege de hoge zorgkosten. Inmiddels zijn twee miljoen mensen naast werkende ook mantelzorger. Vrouwen zijn daarin oververtegenwoordigd.
Ook de organisatie van werk helpt niet altijd mee. We kunnen slimmer omspringen met arbeidstijden, -plaats en -omvang, zodat het werk beter past bij de verantwoordelijkheden in de privésfeer. Later op de dag starten en langer doorwerken, zodat je de kinderen naar school kunt brengen? Meer uren per week werken aan het einde van het jaar en minder tijdens de zomer als de schoolvakanties zijn? Dit zou ook werkgevers lucht kunnen geven, omdat het zo eenvoudiger wordt om op vraagschommelingen, personeelswisselingen en seizoenspieken in te spelen. Toch is dit soort interne wendbaarheid in veel bedrijven taboe. De 9-tot-5-cultuur is vrij hardnekkig. Niet alleen bij werkgevers, ook werknemers zelf vinden het moeilijk om los te laten.
Bij AWVN volgen we de arbeidsvoorwaardentafels door heel het land op de voet. Voortdurend blijkt dat het loslaten van aloude voorwaarden gevoelig ligt. Bijvoorbeeld iets ogenschijnlijk eenvoudigs als het loslaten van de tijden die in de cao gedefinieerd zijn als de officiële werktijden. Of het overstappen van de werkweek met een vaste arbeidsduur naar een jaarurennorm, waarin de arbeidsduur per periode verschilt. Maar ook het omvormen van collectief verlof dat toeneemt met anciënniteit naar een persoonlijk keuzebudget, waarmee medewerkers hun eigen mix van tijd, training en andere voorzieningen maken. En het schrappen van de in de cao vastgelegde roosters om in plaats daarvan voorwaarden te scheppen voor zelfroosteren.
We hebben kortom werk te doen om de grip op het leven te versterken. Overheid, werkgevers en werknemers zijn allen aan zet. De overheid maakt het wettelijke kader waarbinnen arbeid zich organiseert, en bepaalt daarmee mede de ruimte die er is voor wendbaarheid van plaats, tijd, omvang en functie. Daarnaast moeten werkenden met een gerust hart hun tijd op het werk kunnen doorbrengen, wat betekent dat collectieve voorzieningen als kinderopvang en ouderenzorg goed en toegankelijk moeten zijn.
Werkgevers en werknemers kunnen op hun beurt op bedrijfs- en sectorniveau meer en betere afspraken maken die de grip op het leven versterken. Het komt aan op durf en de bereidheid om de combinatie van werk en privé net zo hoog te waarderen als klassieke arbeidsvoorwaarden als beloning en pensioen. Dit soort afspraken zijn voor steeds meer werkenden niet langer nice to have maar need to have. De komende tijd zal dat bepaald niet minder worden. Heel goed dus dat de WRR dit onderbelichte arbeidsmarktthema agendeert.
Ik keek nog eens naar het whiteboard van Lise, waar ik keurig gerangschikt alle afspraken en taken zag staan. Van BSO en voetbaltraining, tot naar het ziekenhuis met pa en vriendenweekend. Ik zei Lise dat ik haar geen balanstrutje vind. In een land dat nog zoveel werk te verrichten heeft om de werk-privébalans te verbeteren, vind ik Lise een balansheldin.
Deze column is oorspronkelijk verschenen in het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, april 2020.