Het re-integreren van een arbeidsongeschikte werknemer kan een werkgever veel werk opleveren. Zeker als die werknemer dwarsligt. Hij moet de werknemer dan overtuigen dat die actief moet meewerken aan zijn re-integratie. De wet heeft de werkgever hier een aantal instrumenten voor gegeven. Als een werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie, kan de werkgever bijvoorbeeld de loonbetaling stopzetten. Werkt de werknemer daarna nog niet mee, dan kan de werkgever de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Mogelijkheden genoeg, zou je zeggen, om de werknemer te overtuigen om (alsnog) mee te werken aan de re-integratie. Sommige werknemers zien dat toch anders en krijgen daarbij soms zelfs steun van het UWV. Maar ook een ontbindingsverzoek kan onvoorziene consequenties hebben, zo is laatst gebleken bij de rechtbank Amsterdam.
Een werkneemster die sinds 1987 in dienst is bij een samenwerkingsverband van vier Amsterdamse scholen heeft een arbeidsverleden met diverse langere periodes van arbeidsongeschiktheid. Tijdens deze periodes heeft ze in ieder geval in 2009, 2010 en 2012 meerdere malen afspraken bij de bedrijfsarts gemist. In 2015 is werkneemster na een conflict met een collega tijdelijk overgeplaatst naar een andere locatie. Na mediation is afgesproken dat werkneemster met ingang van 1 augustus 2016 op een derde locatie wordt geplaatst. Op 22 augustus meldt de werkneemster zich ziek en zij verschijnt niet bij de bedrijfsarts. Als de werkgever waarschuwt voor het opschorten van het loon, verschijnt werkneemster alsnog bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts vindt dat de werkneemster aangepaste werkzaamheden kan verrichten. Maar de werkneemster geeft aan dat zij geen passend werk zal verrichten en verschijnt niet op haar werk. Werkgever waarschuwt opnieuw voor een loonopschorting en roept werkneemster op om op 12 september 2016 te komen werken. De werkneemster verschijnt niet op het werk en komt na een oproep ook niet bij de bedrijfsarts. Daarop zet de werkgever de loonbetaling stop met ingang van 15 september 2016. Kennelijk helpt dit, want op 28 september kan de bedrijfsarts de werkneemster onderzoeken. Hij concludeert dat zij op dat moment geen benutbare mogelijkheden heeft en niet in staat is om met haar re-integratie te beginnen.
Als de werkneemster twee medische machtigingen inlevert bij de bedrijfsarts, wordt de loonbetaling hervat. Op 14 november 2016 spreken de partijen uit dat er geen conflict meer is. Half december start werkneemster met de re-integratie. Deze poging wordt half januari stopgezet. Maar op 17 april 2017 gaat de werkneemster aangepast werk doen voor 2 keer 2 uur per week. Vanaf 10 mei 2017 komt daar 2 uur extra bij. De bedrijfsarts geeft in het kader van de eerstejaarsevaluatie in juni 2017 aan dat terugkeer in eigen werk binnen drie maanden niet reëel is. Hij adviseert verdere opbouw in aangepast werk en een arbeidsdeskundig onderzoek. De arbeidsdeskundige vindt werkneemster ongeschikt voor haar eigen werk en concludeert ook dat er geen ander passend werk beschikbaar is bij de werkgever. Hij adviseert om naast het lopende re-integratietraject bij de eigen werkgever (eerste spoor) ook te gaan zoeken naar re-integratiemogelijkheden bij een andere werkgever (tweede spoor). Naar aanleiding van dit advies wil de bedrijfsarts de nadruk leggen op spoor 2 en wordt de werkneemster aangemeld bij een re-integratiebureau.
Op 30 augustus 2017 weigert de werkneemster om in te stemmen met het re-integratieplan van het re-integratiebureau. De werkgever staakt daarop de loonbetaling. Daarbij wordt gewezen op eerdere voorvallen, het uitblijven van een handtekening voor akkoord of gezien op de arbeidsdeskundige rapportage en een gespreksverslag en de weigering om het re-integratieplan te ondertekenen en spoor 2 te starten. Als de bedrijfsarts concludeert dat werkneemster in staat is spoor 2 te volgen, wordt zij opnieuw aangeschreven over de loonstop. Na een gesprek met het re-integratiebureau, waarbij ze opnieuw weigert het re-integratieplan te ondertekenen, reageert de werkneemster niet meer op oproepen van het re-integratiebureau. De werkgever laat dan weten dat een ontslagverzoek zal worden opgesteld als werkneemster niet vóór 30 oktober 2017 contact opneemt met werkgever. De werkneemster laat via de mail weten dat de ontstane situatie volgens haar is veroorzaakt door de werkgever die haar steeds op een nieuwe locatie heeft gedumpt. Ze neemt daarna geen contact meer op.
De werkgever vraagt daarop een deskundigenoordeel aan bij het UWV over de door werkneemster verrichte re-integratie-inspanningen. Het oordeel van het UWV zal voor de werkgever een onaangename verrassing blijken. Het UWV vindt dat de inspanningen die van werkneemster worden gevraagd niet redelijk zijn, omdat het niet aan haar te wijten is dat de re-integratie bij de eigen werkgever niet geleid heeft tot duurzaam herstel. In de wet staat niet vermeld dat de werknemer het eens moet zijn met de voorstellen van de werkgever of een re-integratiebureau en dus voor akkoord moet tekenen. Het UWV vindt dat de werkgever onvoldoende plausibel heeft gemaakt dat werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht.
Op advies van de bedrijfsarts hebben werkgever en werkneemster op 17 maart 2018 een gesprek. Hierin vraagt de werkneemster om een maand verlof op te mogen nemen voor de verloving van haar zoon in het buitenland. In het gespreksverslag is opgenomen dat er twee voorwaarden gelden voor het opnemen van het verlof: de re-integratie moet actief lopen, ook in het tweede spoor, en de bedrijfsarts moet toestemming geven voor het verlof.
Op 24 april 2018 wordt in een tweede arbeidsdeskundig rapport geconstateerd dat er bij de werkgever geen passend werk beschikbaar is. Intussen heeft de werkneemster opnieuw verlof aangevraagd. De werkgever geeft via de mail aan dat de verlofaanvraag wordt geweigerd, omdat spoor 2 nog niet loopt. Werkneemster laat weten dat ze de vakantie al heeft geboekt en gaat op 14 mei 2018 op vakantie. Op 5 juni vraagt ze om haar vakantie om te zetten in calamiteitenverlof, omdat haar ex-echtgenoot is overleden en haar zoon zijn verloving heeft uitgesteld. Werkgever laat weten dit verzoek niet in te willigen en vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan wegens verwijtbaar handelen van de werkneemster.
Hoewel de vereiste deskundigenverklaring ontbreekt, ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst. Door de vakantie van werkneemster was het voor de werkgever niet mogelijk om op korte termijn een dergelijke verklaring te verkrijgen.
De kantonrechter vindt het onbegrijpelijk dat het UWV meent dat de werkneemster voldoende heeft gedaan aan haar re-integratie. Zij is herhaaldelijk niet bij de bedrijfsarts verschenen, is lange periodes onbereikbaar geweest en heeft geweigerd mee te werken aan de re-integratie in spoor 2. Werkneemster heeft daarom volgens de kantonrechter onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht. Daarbij telt ook zwaar dat zij, nadat toestemming voor vakantie is geweigerd, haar ticket heeft gekocht en op vakantie is gegaan. Dit rekent de kantonrechter de werkneemster ernstig aan. Zowel het (bewust en herhaaldelijk) niet meewerken aan de re-integratie als het op vakantie gaan zonder daarvoor toestemming te hebben, leveren afzonderlijk en in onderlinge samenhang verwijtbaar handelen op.
Werkneemster heeft volgens de kantonrechter in beginsel geen recht op een transitievergoeding. Maar gezien de persoonlijke omstandigheden, arbeidsongeschiktheid en de duur van het dienstverband kent de kantonrechter haar toch een (gedeeltelijke) transitievergoeding toe van € 10.000 bruto.
In de eerste plaats is het deskundigenoordeel van het UWV opmerkelijk. Met name de opmerking dat de werkgever onvoldoende plausibel heeft gemaakt dat werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht, is moeilijk te begrijpen. Gelukkig maakt de kantonrechter hier korte metten mee.
Ten tweede is opvallend dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt wegens verwijtbaar handelen van de werkneemster, maar toch een gedeeltelijke transitievergoeding toekent. Op zich geeft de wet de kantonrechter deze mogelijkheid, als hij vindt dat het niet toekennen van een (gedeeltelijke) transitievergoeding naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Of dit het geval is, bepaalt de rechter aan de hand van de specifieke omstandigheden. In dit geval vindt de kantonrechter een gedeeltelijke transitievergoeding op zijn plaats. Maar als je kijkt hoe de werkneemster zich tijdens het re-integratieproces heeft gedragen, zal de werkgever op z’n zachtst gezegd verbaasd zijn geweest dat dit de werkneemster toch een gedeeltelijke transitievergoeding oplevert.