In Nederland vallen bijna zes miljoen mensen onder een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Deze afspraken worden gemaakt door vakbonden en werkgeversorganisaties. Zijn zij nog de juiste partijen om deze afspraken te maken? En zetten ze de juiste onderwerpen op de agenda? Deze vraagstukken werden eind 2023 besproken tijdens de bijeenkomst ‘Staat van de polder’ van de Vereniging voor Arbeidsrecht en de Nederlandse vereniging voor Arbeidsverhoudingen in Den Haag.
In een eerder artikel over deze bijeenkomst werd de betekenis van het cao-overleg voor de arbeidsverhoudingen in Nederland uitgelicht. In dit artikel gaan we in op de noodzaak om alle belangen te vertegenwoordigen in het cao-overleg.
Wat is de staat van de polder anno 2023? Experts gingen erover in gesprek. Copyright foto/photo: Siebe Swart.
Afspraken die worden gemaakt in het cao-overleg gelden voor miljoenen werknemers. Hoewel de meeste werknemers tevreden zijn over hun cao, worden zij niet allemaal lid van de vakbonden die de cao’s afsluiten. De gemiddelde organisatiegraad (hoeveel mensen er lid zijn van een vakbond) ligt in Nederland rond de 16 procent. De organisatiegraad verschilt ook per sector. Zo is in het primair onderwijs ongeveer 30 procent van de werknemers lid van een vakbond (een voor Nederland zeer hoge organisatiegraad), maar zijn er ook sectoren met een organisatiegraad van slechts enkele procenten, zoals de IT en Retail. Ook de organisatiegraad van werkgevers verschilt per sector. Een dalende organisatiegraad van werknemers en werkgevers in sectoren kan een steeds lagere dekkingsgraad van cao’s in Nederland tot gevolg hebben. Er geldt dan voor steeds minder werknemers in Nederland een cao.
Paul de Beer, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, concludeert tijdens de bijeenkomst dat vakbonden niet sterk genoeg zijn om een hogere dekkingsgraad af te dwingen. Daar is voor nodig dat er ook cao’s worden afgesloten in sectoren en bedrijven zonder cao. Dat betekent dat een sterkere rol voor vakbonden nodig is, maar het aantal leden van de vakbonden neemt al jaren af.
Het grootste deel van de branchecao’s in Nederland wordt algemeen verbindend verklaard (avv) waarmee de hele sector (ook niet-cao-bedrijven) aan dezelfde minimale arbeidsvoorwaarden moeten voldoen. Om een cao algemeen verbindend te kunnen verklaren moet 60 procent van het personeel in de sector bij een organisatie werken die door de cao gebonden is. Dit model komt door een toename van (nieuwe) ‘niet-cao-werkgevers’ onder druk te staan.
Staat van de polder
De keynotelezingen zijn gehouden door Paul de Beer (AIAS) en Laurens Harteveld (ministerie van SZW) onder leiding van Loe Sprengers, voorzitter van de Vva. Op de bijeenkomst is de cao-dynamiek besproken in de Metalelektro, Onderwijs en Schoonmaak. Sprekers: Renate Bos (FNV), Jim van Enden (AOB) en Maurice Rojer (Schiphol). Dit onderdeel stond onder leiding van Marc van der Meer, voorzitter van de NVA.
Aan de paneldiscussie deden mee: Saskia Boumans (Arbeidsinspectie), Esther Koot van de Putte (CAO-recht Advies en Opleiding), Anne Megens (AWVN) en Robbert Coenmans (FNV). De discussie stond onder leiding van Frans Pennings, hoogleraar arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht aan de Universiteit Utrecht.
Want zijn er straks nog genoeg werkgevers aangesloten bij een brancheorganisatie om te kunnen avv’en? Of zijn er sectoren die onder de 60 procent dreigen te duiken? Volgens De Beer is de organisatiegraad onder werkgevers lastig te duiden omdat ledencijfers van brancheorganisaties niet openbaar zijn. Hij vermoedt dat deze cijfers ook aan het dalen zijn. Dat zou volgens hem een zorgelijke ontwikkeling zijn. Als er minder ge-avv’d kan worden, zullen er immers minder werknemers onder eenduidige arbeidsvoorwaarden vallen.
Betekent de dalende organisatiegraad dat bonden en werkgeversorganisaties niet langer alle belangen van hun achterban vertegenwoordigen? Zelf vinden ze dat er wel sprake is van een goede vertegenwoordiging. Uit de sectoren en bedrijven waarvoor ze cao’s afsluiten klinken immers weinig kritische geluiden over het mandaat van de onderhandelende partijen. Volgens Robbert Coenmans, beleidsadviseur bij FNV, en Anne Megens, directeur Beleid & Advies bij werkgeversvereniging AWVN, komt dat omdat de betrokken partijen vaak tevreden zijn over de afspraken die worden afgesloten. En ze vinden het alternatief – geen cao of een arbeidsvoorwaardenregeling met de OR – vaak niet aantrekkelijk.
Daarnaast vertelt Coenmans dat FNV binnen verschillende sectoren regelmatig uitvraag doet naar de behoeften van werknemers, ook bij niet-leden. De input die ze van niet-leden krijgen komt volgens hem vaak overeen met wat leden aangeven. Op basis daarvan kan er volgens hem een gedegen pakket gemaakt worden dat de vakbond mee kan nemen in de onderhandelingen.
Voor de buitenwereld kan het cao-overleg overkomen als een strijd tussen twee verschillende partijen. Volgens Maurice Rojer hoeft dat niet altijd het geval te zijn. Rojer is tegenwoordig werkzaam als Sector Lead Industrial Relations Schiphol Group NL, en werkte voorheen als hoofdonderhandelaar bij de Federatie voor de Metaal- en Elektrotechnische industrie (FME).
Op de bijeenkomst vertelt hij over zijn ervaringen met het cao-overleg in de Metalelektro. Waar voorheen de verhoudingen tussen de vakbonden en werkgeversorganisaties lange tijd slecht waren, hebben sociale partners het tij kunnen keren. Hoe? ‘Door samen te kijken naar de gemeenschappelijke doelen voor de sector’, vertelt Rojer. Op basis daarvan streven ze tegenwoordig naar een overlegcultuur met een duidelijk plan. En met succes. De onderlinge verhoudingen zijn goed en de sector krijgt onder andere in Den Haag zaken voor elkaar.
Volgens Esther Koot-Van de Putte, eigenaar van Cao-recht Advies en Opleiding, is samenwerking tussen de verschillende partijen aan de cao-tafels noodzakelijk. Vooral in moeilijke tijden is het belangrijk om elkaar vast te blijven houden en in gesprek te blijven, vertelt ze. Anders krijg je als sector niets voor elkaar. Ze verwijst daarbij ook naar Duitsland, waar bonden en werkgevers een minder goede relatie met elkaar hebben en waar werkgevers ook vaker lid zijn van een brancheorganisatie zonder cao-binding. Met vastlopende gesprekken en een afnemend belang van de cao als gevolg. Om dit in Nederland te voorkomen is het volgens Koot-Van de Putte belangrijk dat alle partijen elkaar in de cao-cyclus als wezenlijk partner erkennen met gezamenlijke belangen.
Om te zorgen dat de cao een krachtig instrument blijft, moet onder andere voor nieuwe en buitenlandse bedrijven de meerwaarde ervan duidelijk zijn, vindt Megens van werkgeversvereniging AWVN. De waarde van de cao zit in de bestrijding van concurrentie op arbeidsvoorwaarden en in het creëren van arbeidsrust. Moeten werkgevers niet meer gedwongen worden om zich bij een branchevereniging aan te sluiten? Dat is lastig, vertelt ze tijdens het panelgesprek, want er zijn meer redenen voor lidmaatschap van een werkgeversorganisatie dan de cao alleen. Het gaat immers niet alleen om de onderhandeling van arbeidsvoorwaarden, maar over belangenvertegenwoordiging in de hele breedte.
Hoe kunnen de partners samen tot een cao komen voor alle werknemers binnen een desbetreffende sector? Megens doet tijdens het panelgesprek een oproep om als vakbonden en werkgeversorganisaties gezamenlijk uitvraag te doen naar wat werknemers – ook niet-vakbondsleden – belangrijk vinden in bedrijven en sectoren en hen mee te laten oordelen over het onderhandelingsresultaat. Dit met als doel om tot een mooi pakket aan arbeidsvoorwaarden te komen, voor alle werknemers. Dit is volgens haar de manier om het draagvlak voor de cao ook in de toekomst te behouden.