Kranten en nieuwswebsites staan bol van de berichten over oplopende prijzen. Wat moet u aan de onderhandelingstafel met de inflatiecijfers? In dit artikel leest u op welk inflatiecijfer u nu eigenlijk moet letten. Ook leggen wij uit waarom inflatie een beperkte impact heeft op het lopende cao-overleg. Ons advies aan cao-onderhandelaars: laat u niet meeslepen door de (tijdelijk?) hoge inflatiecijfers. De bedrijfseconomische vooruitzichten zijn voor iedere organisatie verschillend, dus blijf uitgaan van uw eigen business case.
De inflatie loopt sinds oktober 2021 snel op. In januari 2022 bedroeg de inflatie zelfs meer dan 6% ten opzichte van een jaar geleden. Zo’n hoge inflatie zijn we in Nederland niet meer gewend. Nederlanders zien hun koopkracht achteruit hollen en bedrijven zien de prijzen voor grondstoffen omhoog schieten.
Dat de inflatie zo snel stijgt, heeft meerdere oorzaken. De belangrijkste oorzaak vormen de gestegen gas- en olieprijzen, als gevolg van een mix van onzekerheden over onder andere de Russische gasaanvoer, veel te lage gasreserves en het sluiten van kern- en kolencentrales. Naast de gestegen energieprijzen zien we ook andere oorzaken, zoals tekorten aan grondstoffen (zoals computerchips, papier) en de naweeën van corona: na een lockdown zien we vaak een grote inhaalvraag die de prijs van producten opdrijft. Ook zien we vaak verstoringen in de mondiale distributiekanalen, waardoor bepaalde grondstoffen en materialen tijdelijk niet leverbaar zijn.[1]
Voordat we de vraag kunnen beantwoorden wat de oplopende inflatie betekent voor de loonvorming, is het van belang om te weten hoe hoog de inflatie eigenlijk is.
Inflatie is de prijsstijging van een mandje van goederen en diensten. Er bestaan verschillende cijfers: een cijfer voor een Europees mandje (HICP: harmonised index of consumer prices), voor een landelijk mandje (CPI: consumentenprijsindex), inflatie afgeleid (CPI exclusief fiscale overheidsmaatregelen) en de kerninflatie (inflatie exclusief energie- en voeding).
AWVN kijkt bij voorkeur naar de reeks ‘inflatie afgeleid’. Dit is de inflatiereeks die vaak in cao’s wordt genoemd en die ongevoelig is voor kabinetsbeleid. Als het kabinet bijvoorbeeld de BTW verhoogt van 21% naar 23%, zal hierdoor de consumentenprijsindex stijgen, maar inflatie afgeleid niet. Daarmee voorkomen we dat de rekening van het kabinetsbeleid wordt doorgeschoven naar werkgevers, terwijl het niet de bedoeling is dat bedrijven de gevolgen van het kabinetsbeleid opvangen.
In het januari-cijfer zien we het effect van overheidsbeleid ook terugkomen, maar dan omgekeerd. Het inflatiecijfer (cpi) bedraagt in januari 2022 6,4%. Tijdelijke belastingverlagingen op energie drukken de inflatie in januari. Zonder deze en andere belastingwijzigingen was de inflatie niet 6,4% maar 7,4% (inflatie afgeleid) geweest. Dat is het grootste neerwaartse effect ooit gemeten.
Hoe heeft de inflatie afgeleid zich de laatste maanden ontwikkeld? In figuur 1 staat het maandcijfer van inflatie afgeleid vanaf januari 2021. In de eerste zeven maanden zien we een inflatie onder de 2% en in het laatste kwartaal zien we een ongekend snelle toename: respectievelijk 3,3%, 5% en 5,6%. In de eerste maand van januari bedraagt de inflatie zelfs meer dan 7,4%.
Vakbonden wijzen op dit moment op het historisch hoge inflatiecijfer voor de maand januari om hun looneis kracht bij te zetten. In de FNV-arbeidsvoorwaardennota uit september 2021 stelde de vakbond al dat hij zich in het komende cao-overleg hard zou maken voor de opname van een automatische prijscompensatie (APC) in de nieuwe cao[2]. Preciezer gezegd wil de FNV dat de cao-lonen per 1 januari van een jaar automatisch stijgen met de inflatie uit de maand oktober van het voorafgaande jaar. Vertaald naar nu zouden de cao-lonen per 1 januari 2022 stijgen met 3,3% (de inflatie afgeleid uit oktober 2021).
Figuur 1 Maandcijfers voor inflatie afgeleid: realisatiecijfers voor januari 2021 tot en met januari 2022 en ruwe ramingen voor februari 2022 tot en met december 2022
Normaal gesproken is de inflatiestijging in de maand oktober vrijwel gelijk aan de gemiddelde inflatiestijging van alle maanden in dat jaar. In de periode 1997 tot en met 2020 is het gemiddelde verschil 0,0%. Het grootste verschil in deze periode bedroeg 0,7% (in 2000), gevolgd door -0,5% (in 2009). In 11 van de 24 jaren was het verschil tussen de -0,1% en de 0,1%.
In 2021 is het verschil in inflatie afgeleid (volgens het maandcijfer oktober 2021) en het jaarcijfer 2021 echter wel heel groot. Terwijl het oktobercijfer 3,3% bedraagt, is de jaarinflatie (gemiddelde van januari t/m decembercijfers) in 2021 2,5% (de donker oranje lijn in figuur 1). Het verschil is ongekend groot: 0,8%.
Als werkgevers als doel hebben om koopkrachtbehoud af te spreken, dan zou men niet moeten kijken naar de 3,3% uit oktober 2021, maar naar het jaarcijfer voor 2021: 2,5%. Als je rekening wilt houden met het hoge januari-cijfer, kun je kijken naar het gemiddelde van de afgelopen twaalf maanden: 3,0% (groene lijn in figuur 1).
Voor 2022 is de verwachting dat de inflatie in de eerste maanden nog hoog zal zijn. Zodra de energieprijzen weer gaan dalen (vanaf het tweede kwartaal?), zal de inflatiestijging ook afnemen. En zelfs als de energieprijzen hoog blijven, zal het effect van hogere energieprijzen vanaf oktober 2022 (grotendeels) uit de inflatie verdwijnen, omdat die prijzen een jaar eerder (2021) ook al hoog waren.
Uitgaande van de huidige inflatieraming voor het jaar 2022 van het CPB en DNB (3%) en van het realisatiecijfer voor de maand januari (7,4%), zal de inflatie in het derde kwartaal van 2022 heel laag moeten uitvallen en in het vierde kwartaal zelfs negatief kunnen worden.
Stel dat de inflatie zich ontwikkelt zoals in figuur 1 is verondersteld en dat werkgevers meegaan in de vakbondseis en in nieuwe cao’s de lonen per 1 januari 2023 zouden stijgen met de inflatie van oktober 2022: dan zouden de cao-lonen met 0,3% moeten dalen, terwijl de jaarinflatie 3% (de lichtoranje lijn in figuur 1) bedraagt.
Deze theoretische exercitie toont aan dat het beter is om te kijken naar een gemiddelde jaarmutatie dan naar een specifieke maand.
Koopkrachtverlies voor werknemers is vervelend. Het is goed te beseffen dat de stijgende prijzen vrijwel iedereen raken: werknemers, maar ook mensen die geen werk hebben of mensen die als zelfstandige werken en op wie geen cao van toepassing is.
Ook bedrijven hebben met hogere prijzen te maken, bijvoorbeeld omdat zij hogere inkoop- en transportprijzen moeten betalen, terwijl deze niet altijd deels of geheel te berekenen zijn in de verkoopprijs.
Het is werkgevers niet aan te rekenen dat de energieprijzen stijgen, dat daardoor de inflatie stijgt en dat daardoor de koopkracht krimpt. Het is ook niet redelijk dat werkgevers dat koopkrachtverlies moeten compenseren met hogere loonafspraken in de cao. Loonafspraken worden immers gebaseerd op de prestaties van het bedrijf en/of de sector. In tijden van voorspoed zal dat regelmatig een afspraak zijn die de koopkracht van werknemers in stand houdt of verbetert. Maar er zijn ook andere gevallen: hogere prijzen zullen ook voor bedrijven en sectoren tot gevolg hebben dat de ruimte voor loonverhoging niet groter is geworden. Een bedrijf dat in die gevallen toch besluit aan koopkrachtcompensatie te doen en dus een te grote broek aantrekt, loopt het risico dermate hoge kosten over zich af te roepen, dat dit leidt tot een reorganisatie of ontslagen.
De bal hoort dus ergens anders te liggen.
Als koopkrachtverlies onwenselijk is, kan het kabinet dit voorkomen (bijv. door het BTW-tarief op energie tijdelijk te verlagen). Als de hoge inflatie ongewenst is, kan de Europese Centrale Bank (ECB) hier iets aan doen door te stoppen met geld bij te drukken en door de rente te verhogen.
Hoe ongewenst koopkrachtverlies ook is, AWVN heeft een aantal redenen om koopkrachtreparatie via een hogere cao-loonstijging af te raden.
• Stijging structureel of tijdelijk?
De hoge inflatie in de afgelopen maanden is vooral veroorzaakt door sterk gestegen energieprijzen. Niemand weet op dit moment zeker of deze stijging tijdelijk is of toch structureel. Als werkgevers meegaan in de vakbondseis van structureel hoger loon om de hogere inflatie te compenseren en de inflatiestijging blijkt achteraf van tijdelijke aard te zijn, kan de loonparagraaf achteraf te duur uitvallen. Dat is niet alleen vervelend voor de betrokken werkgever(s), maar kan ook op landelijke schaal vervelend uitpakken in de vorm van het zogenaamde loon-prijsspiraal. Ook als de inflatiestijging structureel blijkt te zijn, kan een loon-prijsspiraal ontstaan.
• In de afgelopen jaren was de inflatie (heel) laag
In de jaren 2014 t/m 2020 viel de inflatie (erg) laag uit. Destijds was dat geen argument om ook de cao-loonstijging lager uit te laten vallen, dus laat de hogere inflatie van de laatste maanden ook geen argument zijn om de cao-loonstijging hoger te laten uitvallen.
• De gestegen energieprijzen worden (deels) gecompenseerd door €3,2 miljard extra overheidssteun
Het demissionaire kabinet heeft in oktober 2021 besloten om de energiebelasting te verlagen en extra geld voor isolatie beschikbaar te stellen. In de januari-cijfers zien we dit effect al duidelijk terug: de inflatie bedraagt 7,4%, maar rekening houdend met tijdelijke belastingverlagingen op energie bedraagt de werkelijke inflatie 6,4%. En dit is een gemiddelde. Dankzij de lange looptijd van contracten, de relatief milde winter en investeringen in de verduurzaming van woningen, ervaren consumenten relatief minder pijn van hogere energieprijzen dan de CBS-cijfers suggereren (zie onderstaande figuur). Bij de vaststelling van de Voorjaarsnota zal het nieuwe kabinet zich opnieuw buigen over de koopkrachtplaatjes.
• De recente inflatiecijfers worden opwaarts vertekend door het zogenaamde basiseffect
De hogere inflatie van nu zijn niet alleen het gevolg van hogere prijzen, maar ook het gevolg van lage prijzen in dezelfde periode vorig jaar. Als we de prijzen niet vergelijken ten opzichte van een jaar geleden, maar ten opzichte van twee jaar gelden, dan valt de inflatie lager uit. Ter illustratie: ten opzichte van het jaar 2020 stegen de prijzen in 2021 met 2,7%, maar ten opzichte van 2019 is de prijsstijging gemiddeld 1,9% per jaar over een periode van 2 jaar. Belangrijkste oorzaken: lage energieprijzen in 2020 en door coronarestricties en vraaguitval lagen de prijzen van sommige consumptiecategorieën vorig jaar ook laag.
• Niet de inflatie, maar de bedrijfsspecifieke context is van belang
Hoewel werkgevers in (de voorbereiding op) de cao-onderhandelingen met een schuin oog vaak kijken naar recente inflatieontwikkelingen (om een aantrekkelijk werkgever te blijven, juist in deze tijden van arbeidsmarktkrapte), is de specifieke situatie van het bedrijf of de sector veel belangrijker. De relevante vragen zijn:
– wat zijn de bedrijfseconomische vooruitzichten?
– wat is het mandaat van de bovenban (ondernemingscao) of van de achterban (bedrijfstakcao)?
– welke ruimte is er voor structurele loonafspraken (gezien de economische en pandemische onzekerheden in de toekomst en de vorig jaar opgelopen coronaschade)?
Betekent dit dan dat werkgevers zich niets hoeven aan te trekken van de financiële situatie van hun medewerkers? Absoluut niet! De financiële gezondheid van werknemers stimuleren hoort bij goed werkgeverschap, vindt AWVN. Wij raden HR-afdelingen aan in het vizier te houden welke individuele werknemers in de financiële gevarenzone dreigen te komen en, waar nodig, maatwerkafspraken te maken met werknemers die in de financiële problemen dreigen te komen of schulden maken.
Laten we, in de cao-onderhandelingen die voor ons liggen, de handen ineen slaan om gezamenlijk creatieve oplossingen te vinden om hier sterker uit te komen. Als we afspraken kunnen maken over hogere productiviteit (bijv. over innovatie, overstappen op jaarurennorm, afbouw weekendtoeslag, verruiming dagvenster, meer flexibele inroostering en bredere inzetbaarheid van medewerkers) en resultaatafhankelijke beloning, maken we de koek groter en komt dit ten goede aan zowel werknemers als werkgevers.
[1] Plus een verhoging van de salarisbedragen in het loongebouw met €100 per maand.
[2] Minister Kaag (Financiën) gaat in een Kamerbrief van 9 februari nog veel dieper in op alle oorzaken