Private partijen hebben de vrijheid om een vaccinatiebewijs als voorwaarde te stellen voor toegang tot diensten of voorzieningen, zolang zij binnen de grenzen van de relevante wet- en regelgeving blijven. Dat stelt de Gezondheidsraad in een advies aan het kabinet over de ethische en juridische afwegingen bij vaccinatie tegen het coronavirus.
Het vragen om een vaccinatiebewijs mag niet in strijd zijn met het discriminatieverbod, de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) en de privacywetgeving. Private partijen moeten een belangenafweging maken en kunnen aantonen dat het vaccinatiebewijs een gerechtvaardigd doel dient, noodzakelijk is om dat doel te bereiken en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Voor wat betreft de werksituatie moet duidelijk zijn welke meerwaarde een vaccinatiebewijs heeft ten opzichte van de op dat moment geldende maatregelen. Bij de beoordeling van de proportionaliteit – staat de zwaarte van het middel in verhouding tot het te bereiken doel? – speelt de aard van het beroep een rol. Zo verwacht de Gezondheidsraad dat een vaccinatiebewijs eerder proportioneel is voor vitale beroepen of beroepen waarbij werknemers in contact komen met ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid. Het moet dan wel evident zijn dat vaccinatie effectief bijdraagt aan de bescherming van deze mensen en er geen minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn.
Vooralsnog is niet duidelijk of een gevaccineerde de ziekte toch niet kan overdragen. Het RIVM zegt hierover: Vaccinatie beschermt tegen ziekte door corona. We weten nog niet of iemand die gevaccineerd is het virus toch kan verspreiden. Daarom nemen we het zekere voor het onzekere: voor gevaccineerde personen gelden voorlopig dezelfde maatregelen als voor mensen die niet gevaccineerd zijn.
Totdat duidelijk is dat het vaccin ook derden beschermt, waardoor andere maatregelen achterwege kunnen blijven, lijkt het erop dat het tonen van een vaccinatiebewijs om toegang tot het werk te krijgen een stap te ver is.