De wet heeft onder andere betrekking op arbeid, vrij beroep, en lidmaatschap of betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersvereniging of vereniging van beroepsgenoten. Bij arbeid gaat het om het hele arbeidsproces: van werving en selectie tot aan arbeidsvoorwaarden en ontslag. Daaronder valt ook het volgen van onderwijs of scholing. Degene tot wie het verbod zich richt is ook verplicht tot het verrichten van doeltreffende aanpassingen ten behoeve van de gehandicapte of chronisch zieke. Deze aanpassingen moeten wel in redelijkheid kunnen worden gevraagd en mogen geen onevenredige belasting voor de werkgever zijn.
Het verbod op onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte geldt niet in de volgende gevallen:
• het onderscheid is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid (dit kan zowel de omgeving als de gehandicapte persoon zelf betreffen)
• het onderscheid betreft specifieke voorzieningen en faciliteiten ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte (permanent noodzakelijke voorzieningen zonder welke zij niet op gelijke voet kunnen deelnemen en integreren in de samenleving)
• het onderscheid heeft tot doel gehandicapten en chronisch zieken te bevoorrechten om feitelijke achterstanden op te heffen of te verminderen.
Direct onderscheid is buiten deze uitzonderingen verboden. Indirect onderscheid is niet verboden indien daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat.
Strafbaarstelling
Sinds 1 januari 2006 is de Wet strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap van kracht. Sindsdien kan degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf zonder redelijke grond gehandicapten en/of chronisch zieken discrimineert, strafrechtelijk vervolgd worden. Zowel het handelen als het nalaten van handelen kan strafbaar zijn.
Bij het nalaten van handelen kan gedacht worden aan het achterwege laten van aanpassingen, bijvoorbeeld het niet plaatsen van een lift(je) voor rolstoelgebruikers. De straf kan oplopen tot enkele maanden hechtenis of een geldboete op grond van artikel 23 Wetboek van Strafrecht. De strafrechter die beoordeelt of er sprake is van zonder redelijke grond zal aansluiting moeten zoeken bij de criteria die de civiele rechter ontwikkelt.
Update Maaike Hilhorst, 12/2022