12 november 2024

RvS: wetsvoorstellen Flex en VBAR schieten te kort

Op 11 november heeft de Raad van State de adviezen over de Wet meer zekerheid flexwerkers (Flex) en het Wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) gepubliceerd. De Raad van State meent dat een fundamentele aanpak om de arbeidsmarkt te hervormen en toekomstbestendig te maken ontbreekt. Hoe gaat de behandeling van deze wetsvoorstellen nu verder?

Lees de volledige adviezen van de Raad van State:

Wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR)
Wet meer zekerheid flexwerkers

Bredere problematiek arbeidsmarkt
De Raad van State begint beide adviezen met een korte weergave van de aanpak van onderliggende problematiek op de arbeidsmarkt. Door het vorige kabinet werden het eindrapport van de commissie-Borstlap en het MLT-advies van de SER als leidraad voor de hervormingen op de arbeidsmarkt gebruikt om een ‘arbeidsmarktpakket’ vorm te geven. Het pakket bestaat uit maatregelen die de wendbaarheid van ondernemingen moeten vergroten en werk- en inkomenszekerheid van flexibele arbeidsrelaties moet versterken. Deze aanpak lijkt het huidige kabinet voort te willen zetten.

De Raad van State wijst ook op de fundamentele en brede problemen op de arbeidsmarkt, zoals verschillen in beschermingsniveau tussen categorieën van werkenden en de structurele personeelstekorten. De Raad van State meent in dat kader dat fundamentele hervormingen op de arbeidsmarkt nodig zijn, en dat de twee wetsvoorstellen daarin tekortschieten. De Raad van State mist bijvoorbeeld hervormingen om het vaste contact aan te passen en hervormingen op aanverwante terreinen, zoals de sociale zekerheid en fiscaliteit.

Flex

Het wetsvoorstel Flex beoogt werknemers met tijdelijke contracten, oproepcontracten en uitzendcontracten – zogeheten flexwerkers – meer zekerheid te bieden. Om dit te bereiken wordt onder andere de onderbrekingstermijn in de ketenregeling van zes maanden vervangen door een administratieve vervaltermijn van vijf jaar, worden oproepcontracten afgeschaft en een bandbreedtecontract geïntroduceerd en Fase B uitzenden verkort van drie naar twee jaar.

De Raad van State meent dat deze wijzigingen de bredere problematiek te weinig aanpakken. Het bandbreedtecontract dat werkgevers de ruimte geeft om een werknemer met een afwijking van 30% van de arbeidsuren in te zetten, zou bijvoorbeeld wel meer zekerheid kunnen bieden. Het is echter maar zeer de vraag of de 30% bandbreedte werkgevers voldoende flexibiliteit geeft. De Raad van State wijst erop dat het vaste contract niet aantrekkelijker wordt gemaakt en adviseert om nader in te gaan op de effectiviteit van het wetsvoorstel en de uitzondering voor minderjarigen, scholieren en studenten met een bijbaan nader te motiveren.

VBAR

Het wetsvoorstel VBAR beoogt een oplossing te bieden voor schijnzelfstandigheid. Volgens de Raad van State maakt schijnzelfstandigheid werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt kwetsbaar, zet de solidariteit van het sociale stelsel onder druk en zorgt voor oneerlijke concurrentie tussen werkenden onderling en tussen werkgevers. Bovendien heeft schijnzelfstandigheid negatieve gevolgen voor de werkdruk en de mate van innovatie en continuïteit binnen een bedrijf. Daarom verduidelijkt het wetsvoorstel wanneer sprake is van het verrichten van arbeid in dienst van een werkgever en wordt een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst geïntroduceerd.

De Raad van State vraagt zich af of het toetsingskader de beoordeling van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijker eenvoudiger zal maken, nu het neerkomt op het codificeren van wat op dit moment al geldt op basis van jurisprudentie. Hoewel de hoofdelementen en indicaties verduidelijken welke elementen van belang zijn bij de beoordeling van de arbeidsrelatie, zullen de feiten en omstandigheden beslissend blijven. De Raad van State zet dan ook vraagtekens bij de effectiviteit en hanteerbaarheid.

Een rechtsvermoeden bij een uurtarief van € 33 kan de positie van kwetsbare werkenden volgens de Raad van State versterken, maar ook hier zijn vraagtekens bij de effectiviteit. Tot slot wijst de Raad van State op de gevolgen van de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst (met terugwerkende kracht) en met name de verhouding tot het beginsel dat uitkering van pensioenen ook plaatsvindt over jaren waarin geen premie is betaald.

De Raad van State merkt bovendien op dat bij zowel werkgevenden als werkenden de behoefte lijkt te bestaan om de onderlinge arbeidsverhouding niet (langer) te baseren op een arbeidsovereenkomst. Niet alleen omdat er financiële voordelen voor beiden te behalen zijn, maar ook omdat men meer autonomie in het werk wil bereiken en flexibiliteit wenst.

En nu?
Het advies van de Raad van State zal worden meegenomen in het verdere wetgevingstraject. Naar verwachting zal waarschijnlijk op onderdelen de motivering van de wetsvoorstellen worden aangepast voordat de wetsvoorstellen de Tweede Kamer bereiken. Het is nog onduidelijk of de wetsvoorstellen ook verder worden veranderd.

Lees ook de reactie van AWVN, VNO-NCW en MKB Nederland in het kader van de internetconsultatie VBAR (2023).

Deel dit artikel via: Deel dit artikel via Whatsapp Deel dit artikel via Twitter Deel dit artikel via Facebook Deel dit artikel via Linkedin Deel dit artikel via Mail
aanmelden