Drie ontwikkelingen
De WRR signaleert drie ontwikkelingen die de toekomst van werk bepalen en die verregaande gevolgen kunnen hebben voor de hoeveelheid werk, en vooral voor de aard van het werk.
Ten eerste de technologisering van werk: robots, cobots en kunstmatige intelligentie (algoritmen). In ‘het tweede machinetijdperk’ is niet alleen fysieke arbeid te automatiseren, maar kunnen ook meer mentale taken door en met machines worden uitgevoerd. Nieuwe technologie maakt het bovendien mogelijk voor platforms (denk aan Uber en Airbnb) om op te treden als intermediair tussen aanbieders van werk en mensen die het werk doen. Technologie kan banen kosten, maar ook gunstig uitpakken voor werkenden die goed kunnen samenwerken met robots en algoritmen.
De tweede belangrijke ontwikkeling is de flexibilisering van werk. Nederland is een koploper in Europa op dit punt: inmiddels heeft 36 procent van de werkenden geen vast contract. De flexibilisering van werk is de afgelopen decennia meer dan verdubbeld, tot ruim 2 miljoen tijdelijk werkenden, oproepcontracten en uitzendwerkers, en 1,1 miljoen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Bijna iedereen in Nederland heeft hier direct of indirect mee te maken. De flexibilisering heeft bovendien de verantwoordelijkheidsrelatie tussen werkgevers en werknemers minder vanzelfsprekend gemaakt. Een tijdelijk contract hoeft niet altijd een probleem te zijn als de werkgever maar voldoende investeert in ‘lerend werken’ en in het begeleiden van mensen naar ander werk.
Intensivering van werk, oftewel de verandering van de snelheid en de aard van het werk, is de derde trend die de WRR analyseert. Van de werkende mensen zegt 38 procent vaak of altijd snel te moeten werken om het werk af te kunnen krijgen. Vooral in de publieke sector, maar zeker niet alleen daar, is de als te hoog ervaren werkdruk de afgelopen tijd geagendeerd. Door de diensteneconomie is veel van ons werk mensenwerk. Een op de tien werkenden vindt het werk emotioneel zwaar. Intensivering kan mensen uit de arbeidsmarkt drukken die niet kunnen voldoen aan de hoogproductieve eisen die het werk stelt, bijvoorbeeld als zij een (mentale) arbeidsbeperking hebben, en kan de re-integratie van mensen met kanker of een burn-out ingewikkelder maken. Meer autonomie op het werk – meer vrijheid om het werk naar eigen inzicht in te vullen – is een buffer tegen intensivering.
Drie condities voor goed werk
Wat is goed werk? De WRR selecteert drie belangrijke condities voor goed werk; condities die goed passen bij de aard van de Nederlandse kennis- en diensteneconomie en bij de wensen en verwachtingen van mensen in de samenleving. De WRR doet daarbij 8 aanbevelingen.
1. Grip op geld
Goed werk is werk dat voldoende (financiële) zekerheid oplevert, ook in verhouding tot anderen en op de lange termijn.
Aanbevelingen
1. Voorkom oneerlijke concurrentie tussen werkenden met verschillende contractvormen.
2. Ontwikkel een stelsel van contractneutrale basisverzekeringen en voorzieningen voor alle burgers, een stelsel dat past bij de nieuwe wereld van werk.
3. Vernieuw het actief arbeidsmarktbeleid, onder andere door meer aandacht voor persoonlijke begeleiding.
4. Geef mensen met een uitkering en weinig kans op de arbeidsmarkt een basisbaan.
2. Grip op het werk
Goed werk is werk met een zekere vrijheid, waarbij een beroep wordt gedaan op onze capaciteiten en goede sociale relaties worden onderhouden.
Aanbevelingen
5. Ontwikkel een programmatische aanpak voor goed werk binnen bedrijven en instellingen.
6. Versterk de positie van werkenden binnen arbeidsorganisaties.
3. Grip op het leven
Goed werk is werk met voldoende tijd en ruimte om het te combineren met zorgtaken en een privéleven.
Aanbevelingen
7. Schep meer mogelijkheden om mensen de keuze te laten hoeveel uren ze willen werken, onder andere door goede kinderopvang en ouderenzorg te bieden en meer werken makkelijker afdwingbaar te maken.
8. Zorg voor langdurige, collectief betaalde verlofregelingen.
Als aan deze condities voor goed werk niet wordt voldaan, is dit nadelig voor werkenden en arbeidsorganisaties, en kan dit leiden tot hoge maatschappelijke kosten. De WRR pleit ervoor grip op geld, grip op het werk en grip op het leven een plek te geven op de Monitor Brede Welvaart, die sinds 2018 elk jaar op Verantwoordingsdag wordt gepubliceerd.
Blik op de binnenkant van werk: waardevol, maar niet eenduidig
Reactie van AWVN op WRR-rapport ‘Het betere werk’
Arbeidsmarktdiscussies gingen de laatste jaren veel over de ‘buitenkant’ van werk: hoe krijgen we zoveel mogelijk mensen aan de slag en welke contractvormen passen daarbij? De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid richt in ‘Het Betere Werk’ de blik meer naar binnen: hoe pakt werk in de praktijk uit? Is het gezond, waardevol en in balans met de rest van het leven?
AWVN onderschrijft het belang van dit perspectief. Nederland moet het hebben van kennisintensief en hoogwaardig werk. Dat is voor werkenden van belang en ook voor organisaties. Bedrijven kunnen alleen goed presteren als medewerkers voldoende betrokken en productief zijn. Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat niet alleen medewerkers, maar ook organisaties van verschillende kanten onder druk staan. Zo is de vraag naar producten en diensten onzekerder dan voorheen omdat innovaties elkaar snel opvolgen en verwachtingen van afnemers steeds hoger liggen. Bedrijven en hun concurrenten strekken zich vaker uit over landsgrenzen, waardoor steeds meer invloeden in het bedrijf van buitenaf komen. Weer andere organisaties hebben te maken met vluchtig overheidsbeleid en aanbestedingsprocedures waardoor budgetten en hoeveelheid werk sterk fluctueren.
Bedrijven richten werk tegen de achtergrond van deze bredere bedrijfscontext in. Het is kortom gemakkelijker gezegd dan gedaan om de kwaliteit van werk te bevorderen. Wie is verantwoordelijk voor de extra kosten die met de maatregelen die de WRR voorstelt gepaard gaan? Zijn we bereid die kosten te maken als dit andere waardevolle zaken onder druk zet, zoals werkgelegenheid en productiviteit? Deze dimensie komt nauwelijks aan bod in het WRR-rapport, maar is voor werkgevers, overheid en daarmee voor de samenleving wel van groot belang.
AWVN ziet niettemin, net als de WRR, dat aan de ‘binnenkant’ van het werk een aantal flinke opgaven liggen.
• Leren en ontwikkelen horen vanzelfsprekende onderdelen van het werk te zijn, juist om de kwaliteit van werk in de toekomst hoog te houden. Dit gaat niet vanzelf. Hier is veel meer inzet van werkgevers, werknemers en overheid nodig.
• We moeten op zoek naar een betere flexbalans. Als bedrijven vaker mensen in vaste dienst gaan nemen, zullen er andere manieren moeten zijn om werk flexibel in te richten. Dat kan bijvoorbeeld door arbeidstijden en -omvang, werkplaats en taken eenvoudiger aan te passen. Hier is een win-winsituatie mogelijk, want door intern te flexibiliseren kunnen werkenden ook beter in hun behoeften voorzien, bijvoorbeeld om arbeid te combineren met mantelzorg en de zorg voor kinderen. Dit vraagt om een open blik aan onder andere de cao-tafel.
• Sociale innovatie is enigszins in de vergetelheid geraakt. Onterecht, want de implementatie van nieuwe technologieën wordt effectiever als medewerkers voldoende betrokken zijn.
AWVN zet deze onderwerpen op de agenda, onder andere in haar arbeidsvoorwaardennota van 2020.
Tot slot wil AWVN ervoor waken dat technologisering, flexibilisering en intensivering eenzijdig als negatieve ontwikkelingen voor de kwaliteit van werk worden gezien. De wereld van werk kent daarvoor te veel gezichten: het ene bedrijf of sector is de ander niet. Dezelfde trends hebben bovendien veel goeds gebracht. Veeleisend werk is bijvoorbeeld intensiever, maar geeft mensen ook een groter gevoel van zingeving. Technologie laat de grens tussen werk en privé vervagen, maar maakt het ook eenvoudiger om werk- en zorgtaken af te wisselen. In veel beroepen zijn de omstandigheden de afgelopen decennia sterk verbeterd, mede dankzij machines en IT. We moeten waken voor ‘overproblematiseren’.
Voor werkgevers gaat het om balans: veranderingen in de economie zijn niet zomaar tegen te houden en hoeven geen probleem te zijn, zolang we scherp blijven op de bredere waarden van werk. Dit zou een continu gesprek moeten zijn tussen overheid, werkgevers en werknemers. Het rapport van de WRR is te zien als een oproep om in dat gesprek vaker stil te staan bij de vraag of er niet alleen voldoende werk is in de toekomst, maar ook of het werk zélf voldoende is. AWVN zal zich sterk blijven maken voor het waarborgen van de waarden van werk en hoopt daarin samen met onder andere vakbonden en de overheid te kunnen optrekken.