De wet bepaalt dat een werknemer jaarlijks recht heeft op vakantie voor ten minste vier keer de overeengekomen arbeidsduur per week. Als de arbeidsduur op jaarbasis is afgesproken, heeft de werknemer recht op het aantal vakantie-uren dat overeenkomt met vier weken de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur.
De opbouw vindt plaats naar evenredigheid van de arbeidsduur per week. Dit betekent dat een werknemer met een volledige (vijfdaagse) werkweek recht heeft op twintig vakantiedagen per jaar; een werknemer met een vierdaagse werkweek heeft recht op zestien vakantiedagen per jaar, en zo voort. Als een werknemer slechts een deel van het jaar in dienst is, bouwt hij naar evenredigheid vakantierechten op.
Deze dagen worden de wettelijke vakantiedagen genoemd. Het is niet mogelijk van het wettelijke minimum aan vakantierechten af te wijken ten nadele van de werknemer.
Verkopen van (niet-genoten) bovenwettelijke vakantiedagen
Het is mogelijk bij schriftelijke overeenkomst overeen te komen dat tijdens het dienstverband de niet-genoten bovenwettelijke vakantiedagen te verkopen. Deze afkoopmogelijkheid is bewust beperkt tot de bovenwettelijke vakantiedagen.
Werknemer noch werkgever kunnen elkaar verplichten tot afkoop van vakantiedagen. Partijen zullen beide moeten instemmen met de afkoop. Overigens verplicht een cao doorgaans niet tot afkoop van vakantiedagen, maar biedt deze slechts de mogelijkheid tot afkoop van deze dagen.
Het is wel mogelijk om de werknemer naast de wettelijke vakantiedagen extra vakantiedagen toe te kennen: de zogenoemde bovenwettelijke vakantiedagen. Het recht op bovenwettelijke vakantiedagen kan in de cao of in de arbeidsovereenkomst zelf worden opgenomen.
Voor bovenwettelijke vakantiedagen gelden deels andere regels dan voor wettelijke dagen. Om die reden moet duidelijk worden aangegeven om hoeveel wettelijke vakantiedagen het gaat en hoeveel bovenwettelijke vakantiedagen zijn toegekend.
Als in de cao of individuele arbeidsovereenkomst aan oudere werknemers extra vakantiedagen worden toegekend, zijn dat eveneens bovenwettelijke vakantiedagen. Overigens betekent het toekennen van extra vakantiedagen aan oudere werknemers dat er sprake is van onderscheid naar leeftijd. Dit onderscheid is slechts toegestaan als daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat.
De werkgever moet een vakantiedagenadministratie bijhouden waarin staat aangegeven hoeveel vakantiedagen de werknemer heeft opgebouwd, of dit wettelijke of bovenwettelijke dagen betreffen, wanneer deze vervallen c.q. verjaren en hoeveel dagen hij heeft opgenomen. Overigens wordt de administratie tegenwoordig steeds vaker in uren in plaats van dagen bijgehouden.
Hoewel het recht op vakantie afhankelijk is van de omvang van de arbeidsduur, is voor de opbouw van vakantierechten de feitelijke arbeidsduur en het daaraan verbonden recht op loon bepalend. De werknemer bouwt in beginsel namelijk slechts vakantierechten op over de tijdvakken dat hij recht heeft op loon.
Op deze hoofdregel bestaat echter een aantal uitzonderingen. Een overzicht.
• Een werknemer die wordt opgeroepen voor militaire dienst heeft recht op een volledige opbouw van zijn vakantiedagen. Omdat in Nederland de dienstplicht is afgeschaft, is deze bepaling nog slechts van belang voor reservisten die een oproep krijgen en voor buitenlandse werknemers die in hun vaderland de dienstplicht moeten vervullen.
• Tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof vindt onverkort opbouw van vakantiedagen plaats.
• Tijdens het aanvullend geboorteverlof of het betaald ouderschapsverlof vindt onverkort opbouw van vakantiedagen plaats.
• Tijdens adoptieverlof geldt eveneens een volledige opbouw van vakantiedagen.
• Als een werknemer van werkgever verandert, heeft hij recht op onbetaald verlof over de bij de vorige werkgever opgebouwde vakantiedagen die zijn uitbetaald. Tijdens deze periode van onbetaald verlof vindt onverminderd opbouw van vakantie plaats.
• Bij deelname aan vakverenigingsbijeenkomsten met toestemming van werkgever behoudt de werknemer eveneens recht op volledige vakantieopbouw.
• Hetzelfde geldt als de werknemer anders dan ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, tegen zijn wil niet in staat is om de overeengekomen arbeid te verrichten. Het gaat hierbij onder andere om de situatie dat de werknemer onvrijwillig werkloos is, terwijl er nog sprake is van een arbeidsovereenkomst. Denk hierbij aan werkloosheid die het gevolg is van onwerkbaar weer of in het kader van een vergunning voor werktijdverkorting. In dat laatste geval loopt de opbouw van de vakantierechten voor de beperkte duur van een vergunning door.
• Als de werknemer politiek verlof geniet, vindt onverminderd opbouw van vakantie plaats, hoewel het hierbij om een vorm van onbetaald verlof gaat.
• Bij opname van langdurend zorgverlof geldt volledige opbouw van vakantiedagen.
• Voor jeugdige werknemers (tot 18 jaar) geldt dat zij vakantierechten opbouwen over de tijd die zij besteden aan het volgen van lessen of cursussen die zij in het kader van de Leerplichtwet verplicht zijn te volgen.
Op 1 januari 2012 is de vakantiewetgeving ingrijpend gewijzigd. Vóór deze wetswijziging bouwden volledig zieke werknemers slechts vakantie op over de laatste zes maanden ziekte. Sinds 1 januari 2012 bouwen alle werknemers, ziek of niet, volledig wettelijke vakantiedagen op.
Werknemers die – langdurig – ziek zijn, moeten nu in principe ook vakantie opnemen. Een zieke werknemer heeft, behoudens uitzonderingen, doorgaans re-integratieverplichtingen. Door vakantie op te nemen, krijgt de werknemer de gelegenheid om te herstellen van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, in dit geval de re-integratieverplichtingen. Als de zieke werknemer zijn wettelijke vakantiedagen niet tijdig opneemt, komen die niet-opgenomen dagen te vervallen.
Alleen in uitzonderlijke gevallen kan het zo zijn dat een zieke werknemer niet in staat is daadwerkelijk vakantie op te nemen. Let op, dat betekent dat ook gedeeltelijk zieke werknemers, die in principe altijd in staat zullen zijn om redelijkerwijs hun vakantie op te nemen, volledig vakantie dienen op te nemen als zij op vakantie gaan en niet alleen voor de door hen gewerkte uren.
Sinds 1 januari 2012 is een zogenoemde vervaltermijn van kracht. Wettelijke vakantiedagen die niet binnen een half jaar na het jaar van ontstaan van het recht zijn opgenomen, vervallen – tenzij de werknemer redelijkerwijs niet in staat was om die vakantiedagen op te nemen. Is dit het geval, dan geldt er een verjaringstermijn van vijf jaar.
De vervaltermijn geldt alleen voor de wettelijke vakantiedagen – niet voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Voor bovenwettelijke vakantiedagen is de verjaringstermijn, net als onder de oude regelgeving, vijf jaar.
Voorbeeld Wettelijke vakantiedagen die zijn opgebouwd in 2022 en niet zijn opgenomen, vervallen per 30 juni 2023. Dat wil zeggen dat ze tot en met die dag kunnen worden opgenomen, maar dat ze vanaf 1 juli 2023 zijn vervallen. Bovenwettelijke dagen opgebouwd in 2022 verjaren per 31 december 2027. Tot die dag kunnen ze worden opgenomen, maar vanaf 1 januari 2028 zijn ze verjaard.
Als een werknemer in een kalenderjaar niet alle in dat jaar opgebouwde vakantiedagen opneemt, dan neemt hij de resterende vakantiedagen mee naar het volgende jaar. Bij opname van vakantiedagen worden de dagen die als eerste komen te vervallen c.q. verjaren als eerste afgeboekt.
Overigens mag de werkgever altijd afzien beroep te doen op de verval of- c.q. verjaringstermijn. In de praktijk zien werkgevers daar soms namelijk van af om het voor de werknemer mogelijk te maken vakantiedagen te sparen voor een langere verlofperiode in de toekomst.
Wanneer de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog vakantiedagen over heeft, dan moeten deze vakantiedagen worden uitbetaald. De werkgever moet de werknemer in dat geval een schriftelijke verklaring verstrekken waaruit blijkt hoeveel vakantiedagen zijn uitbetaald.
Bij de nieuwe werkgever kan de werknemer deze dagen dan alsnog opnemen in de vorm van onbetaald verlof.
Bij schriftelijke overeenkomst kan worden afgesproken dat hiervan voor de bovenwettelijke dagen wordt afgeweken. Dit betekent dat de werknemer en de nieuwe werkgever schriftelijk kunnen afspreken dat de werknemer geen recht heeft op onbetaald verlof voor de door de vroegere werkgever uitbetaalde bovenwettelijke vakantiedagen.