Minister Schouten van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft medio oktober 2023 het wetsvoorstel ‘Vereenvoudiging banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel moet een aantal knelpunten binnen de huidige wetgeving met betrekking tot de banenafspraak wegnemen.
Banenafspraak
De banenafspraak is in 2013 gemaakt door kabinet en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Zij spraken, in het kader van het Sociaal Akkoord, af te zorgen voor 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking: 100.000 in de marktsector, 25.000 bij de overheid. Dat streefaantal moet eind 2025 zijn gerealiseerd.
Eind 2022 stond de teller op ruim 81.000 banen.
De nieuwe wet moet het simpeler en aantrekkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Demissionair minister Schouten benoemt daarbij vijf uitgangspunten.
Het eerste uitgangspunt is dat de goede onderdelen van de huidige Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Wet bqa) behouden blijven. De sectoren markt en overheid blijven verantwoordelijk voor hun aandeel in de banenafspraak: de afgesproken 125.000 extra banen moeten er komen. Net als in de huidige wet, is het startpunt dat werkgevers de mogelijkheid krijgen zelf de banen te creëren.
Het tweede uitgangspunt is dat de vereenvoudigde wet zoveel mogelijk aansluit bij bestaande (financiële) instrumenten. Transparantie is essentieel: werkgevers moeten weten waar ze aan toe zijn, uit welke kandidaten ze kunnen kiezen en welke voorzieningen er zijn.
Het derde uitgangspunt is dat er meer mogelijkheden voor werkgevers moeten komen om banen te realiseren. Het vereenvoudigde systeem mag onderlinge samenwerking niet belemmeren door bijvoorbeeld een complexe inleenadministratie of een rigide opdeling in twee sectoren. Er komt daarom in de toekomst één banenafspraak voor alle werkgevers in Nederland. Het vervallen van het onderscheid in sectoren zal volgens de minister op termijn leiden tot het realiseren van extra banen door intensievere samenwerking tussen de markt en de overheid. Wanneer er precies één banenafspraak komt, is afhankelijk van de inspanningen van de overheid. Overheidswerkgevers zullen eerst meer banen moeten creëren, voordat het onderscheid tussen de markt en de overheid verdwijnt.
Het vierde uitgangspunt is dat er een quotumregeling geactiveerd moet kunnen worden als de werkgevers de 125.000 banen niet halen. De afspraak uit het Sociaal Akkoord is dat het kabinet eerst overlegt met sociale partners en gemeenten alvorens te beslissen over het al dan niet activeren van de quotumregeling. Dat verandert niet.
Het vijfde uitgangspunt is ‘goed gedrag’ belonen. Als de quotumregeling geactiveerd moet worden omdat de werkgevers de afgesproken aantallen niet halen, dan treedt er een beloningssysteem in werking voor werkgevers die meer doen dan de quotumregeling van hen vraagt.
De regering gaat ervan uit dat alle werkgevers, en zeker die in de overheidssector, na de overgang naar één afspraak volop gebruik gaan maken van de mogelijkheden om banen te realiseren. Om meer banen te realiseren door middel van samenwerking tussen overheids- en marktwerkgevers, is in het wetsvoorstel opgenomen dat straks niet langer sprake is van onderscheid tussen overheid en markt: beide doelstellingen worden dan samengevoegd. Het streven blijft om eind 2025 gezamenlijk 125.000 extra banen te hebben gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Om zicht te houden op de voortgang in beide sectoren, blijft de regering de ontwikkelingen markt- en de overheidssector apart monitoren.
U kunt deze toelichting ook als PDF downloaden;
daarvoor dient u wel ingelogd te zijn.Vragen?
Neem contact op met Steven Hubeek of Jan Mathies
De overheidssector heeft de doelstelling de afgelopen jaren niet gehaald. De minister hecht er zeer aan dat de overheid de afspraken om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen, waarmaakt. Dit vanwege de voorbeeldfunctie die de overheid heeft en de afspraken die in het Sociaal Akkoord uit zijn vastgelegd. Daarom maakt de minister het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid afhankelijk van de prestaties van de overheid – maar het wetsvoorstel geeft niet aan wat de voorwaarden zijn waaraan de overheid moet voldoen, voordat er sprake kan zijn van samenvoeging.
De regering kiest ervoor om ook in het nieuwe systeem een stok achter de deur te houden in de vorm van een soort quotumregeling. De huidige quotumheffing verdwijnt. Er komt een systeem voor in de plaats dat werkt met een zogeheten inclusiviteitsopslag als heffing en een individuele beloning voor werkgevers: een bonus voor elke baan die zij realiseren. Die bonus is een verhoging van het loonkostenvoordeel (LKV Banenafspraak).
Met de banenafspraak is een besparing op de uitkeringslasten ingeboekt van structureel € 250 miljoen. Als de banenafspraak niet wordt gehaald, dan moeten de opbrengsten van de quotumheffing deze besparing alsnog dekken. Dat principe blijft ook overeind, en daarom voorziet het vereenvoudigde wetsvoorstel in de inclusiviteitsopslag.
Voor de grondslag daarvan wordt aangesloten bij het premieloon van de hoge gedifferentieerde Aof-premie voor overige werkgevers. Uitgangspunt is dat het te betalen bedrag aan inclusiviteitsopslag voor bedrijven met een gemiddelde loonsom vergelijkbaar is met de huidige heffing (€ 5.000 per te realiseren baan). De precieze hoogte van de inclusiviteitsopslag is pas bij activering van het nieuwe systeem te bepalen. Die is namelijk ook afhankelijk van de gemiddelde premieplichtige loonsom van werkgevers die de opslag betalen. Dit is pas bekend in het jaar van het eventuele activeren.
In de huidige Wet bqa zijn twee uitzonderingen opgenomen voor het betalen van de heffing. Voor kleine werkgevers (niet meer dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in een kalenderjaar, oftewel werkgevers die de lage Aof-premie betalen) en voor uitgeleend personeel (uitzendkrachten, payroll en WSW-detacheringen) van uitlenende werkgevers. Deze twee uitzonderingen blijven ook in de vereenvoudigde wet bestaan.
Daarnaast zijn er in het wetsvoorstel voor vereenvoudiging twee extra uitzonderingen opgenomen. Het gaat om werknemers in de WSW op een beschutte werkplek, en om werknemers die een beschut-werkdienstverband hebben op grond van de Participatiewet.
Uitkeringen van werknemers en eventuele aanvullingen hierop zijn eveneens uitgezonderd van de inclusiviteitsopslag. Omdat het hier niet gaat om beloning over gewerkte uren, kan de werkgever hierover ook geen loonkostenvoordeel krijgen – daarom zijn deze uitkeringen eveneens uitgezonderd van de opslag.
Als de nieuwe quotumregeling (inclusiviteitsopslag) geactiveerd moet worden, zullen alle werkgevers die mensen uit de doelgroep in dienst hebben een bonus ontvangen van € 5.000 per gerealiseerde baan van gemiddeld 25,5 uur per week. Dit geldt ook voor werkgevers die uitgezonderd zijn van het betalen van de inclusiviteitsopslag.
De bonus wordt vormgegeven door het bestaande LKV Banenafspraak te verhogen met € 3,76 per verloond uur. Inclusief het basis-LKV van € 1,01 per verloond uur, bedraagt het LKV Banenafspraak dan € 4,77 per verloond uur, met een maximum van € 9.500 per jaar. Door aan te sluiten bij de bestaande LKV-systematiek, en dus de bonus per uur aan de werkgever uit te betalen, hoopt de overheid werkgevers te stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking grotere contracten aan te bieden.
Werkgevers betalen de inclusiviteitsopslag via de loonaangifte. Uitkering van het LKV Banenafspraak vindt na afloop van het kalenderjaar plaats. Om deze instrumenten, binnen de systematiek van de reeds bestaande instrumenten, zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, worden de inclusiviteitsopslag en de verhoging van het LKV Banenafspraak getrapt ingevoerd. Als de quotumregeling geactiveerd wordt in jaar t, gaat in jaar t+1 het LKV met € 3,76 omhoog. Vervolgens wordt in het jaar t+2 de inclusiviteitsopslag ingevoerd en het LKV over het jaar t+1 uitbetaald.
Werkgevers die banen realiseren via inleenverbanden moeten, net als in het huidige systeem, afspraken maken met de uitlenende werkgever. Onderdeel van de onderlinge afspraken kan ook de inzet van de bonus zijn.
In het nieuwe systeem kunnen werkgevers na de overgang naar één banenafspraak, onderling afspraken maken over het verrekenen van de bonus zonder tussenkomst van de overheid. Omdat uitlenende werkgevers geen inclusiviteitsopslag betalen over uitgezonden personeel, kunnen ze de bonus doorberekenen aan de inlenende werkgever. Ook voor banen via samenwerkingsvormen als inkoop, kunnen werkgevers onderling afspraken maken over de verdeling van de bonus.
Het wetsvoorstel vereenvoudigt de manier waarop werkgevers gebruik kunnen maken van het LKV Banenafspraak. Het gaat om:
1. het structureel maken van het loonkostenvoordeel banenafspraak,
2. het schrappen van de doelgroepverklaring bij de aanvraag van het loonkostenvoordeel en
3. het harmoniseren van de LKV Banenafspraak met de doelgroep banenafspraak.
De beoogde datum van de inwerkingtreding van deze drie onderdelen is 1 januari 2025. In de huidige situatie kunnen werkgevers het LKV Banenafspraak maximaal drie jaar toepassen als ze werknemers uit de doelgroep banenafspraak in dienst nemen.
In het huidige systeem verschilt de doelgroep voor het loonkostenvoordeel banenafspraak van de doelgroep banenafspraak. Het verschil bestaat eruit dat er drie groepen zijn waarvoor het wél mogelijk is LKV Banenafspraak aan te vragen, maar die niet behoren tot de doelgroep banenafspraak. Het gaat om:
1. scholingsbelemmerden
2. de groep die op één van de gronden in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wtl recht heeft op het LKV Banenafspraak, maar die ook een indicatie ‘beschut werk’ heeft op grond van de Participatiewet en die ondanks die indicatie niet werkzaam is op een beschutte werkplek maar zonder ondersteuning bij een reguliere werkgever werkt
3. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
Deze drie groepen behoren in de huidige situatie dus wel tot de doelgroep van het LKV Banenafspraak maar niet tot de doelgroep banenafspraak – en zijn daarom ook niet opgenomen in het doelgroepenregister. Het voorliggende wetsvoorstel heft dit verschil op door de eerste twee genoemde groepen uit de doelgroep van het LKV Banenafspraak te halen. Het kabinet wil de derde groep, Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en die werken bij een reguliere werkgever, nog voor de inwerkingtreding van deze wijziging toevoegen aan de doelgroep banenafspraak.
AWVN vindt…
Al jaren wordt gesproken over de noodzaak om de banenafspraak te vereenvoudigen. AWVN vindt het een goede zaak dat er nu een concreet wetsvoorstel ligt. Maar er zijn vanuit de praktijk wel een aantal kanttekeningen bij te plaatsen.
Zo is niet duidelijk wat de toegevoegde waarde is van het samenvoegen van de doelstellingen van de markt- en overheidssector. Het risico bestaat dat de markt de achterblijvende resultaten van de overheid moet gaan compenseren. Dit kan er ook toe leiden dat de marktsector, die tot op heden de doelstellingen wel heeft gerealiseerd, door het samenvoegen van de quota voor overheid (25.000) en bedrijfsleven (100.000) in de toekomst met een quotumheffing wordt geconfronteerd – zelfs als de markt de eigen doelstellingen heeft gerealiseerd. Om dit te voorkomen wordt de voortgang van zowel de markt- en overheidssector apart bijgehouden. AWVN vindt het dan ook terecht dat het UWV de huidige manier van rapporteren handhaaft, mede ook omdat zo het mogelijk is de voortgang door de jaren heen te volgen. Het is belangrijk om na te kunnen gaan of de nieuwe aanpak tot betere resultaten leidt bij de overheid.
Voor de eventuele samenvoeging van de doelstellingen, moeten wat AWVN betreft harde en meetbare criteria komen. Uitgangspunt moet zijn dat de overheidssector ook de beloofde extra banen realiseert.In het kader van de internetconsultatie heeft AWVN al aangegeven dat het een verontrustende conclusie is dat het (op dat moment nog:) conceptwetsvoorstel, anders dan de huidige wetgeving, niet voorziet in de mogelijkheid tot het deactiveren van het boetesysteem. Ook het huidige wetsvoorstel voorziet daar niet in.
Het argument hiervoor is dat bij de-activering ook de bonusregeling zal komen te vervallen. Dit wil de minister voorkomen om werkgevers die rekenen op een bonus, niet te ontmoedigen. Dit argument overtuigt niet. De rechtvaardiging lijkt eerder vooral door budgettaire redenen ingegeven. De banenafspraak moet de beoogde bezuiniging op de lasten van de Participatiewet realiseren. Blijft realisatie van de doelstellingen van de banenafspraak achterwege, dan moet de heffing van de inclusiviteitsopslag die dekken. Handhaving van de heffing om te voorkomen dat het beeld kan ontstaan van een onbetrouwbare overheid, lijkt niet overtuigend. De overheid heeft in het verleden wel vaker regelingen afgeschaft zonder zich daar druk om te maken.Bijzonder is dat als werkgevers na de activering alsnog de beoogde doelstelling realiseren, de overheid dubbel voordeel heeft. Enerzijds wordt de beoogde bezuiniging alsnog gerealiseerd, anderzijds levert de inclusiviteitsheffing extra geld op. AWVN ziet dat als een onterechte verhoging van de werkgeverslasten.
Met betrekking tot de voorgestelde heffing is verder van belang dat deze niet meer zoals nu rechtstreeks is gekoppeld aan het aantal uren dat de werkgever tekort is geschoten om banen te realiseren, maar afhankelijk wordt van de hoogte van de (gemaximeerde) loonsom. Hiermee wordt ook de relatie met de voorgestelde bonus beïnvloed, nu deze niet gekoppeld is aan de hoogte van de loonsom, maar aan het aantal arbeidsuren per week. Een werkgever met een hoge loonsom die in de huidige systematiek vanwege het aantal gerealiseerde banen in uren niet voor een heffing in aanmerking komt, moet volgens de nieuwe systematiek alsnog een heffing betalen. De bonus die gekoppeld is aan het aantal arbeidsuren, compenseert dit niet volledig. Met andere woorden: die werkgever wordt dus niet voor zijn goede resultaten beloond. Dit staat haaks op de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving.
Verder is het moment nu daar om de verschillende drempels voor groepen mensen met een structurele arbeidsbeperking weg te nemen. Zo zijn er groepen met een vergelijkbare structurele beperking die niet mee mogen doen in de banenafspraak, zoals een deel van de niet-uitkeringsgerechtigden, een deel van de mensen in de Participatiewet – enzovoort.
In een brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2023 heeft de minister al eerder aangegeven de doelgroep voor de banenafspraak te willen uitbreiden met de volgende groepen:
• werknemers in de Wajong die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en die werken bij een reguliere werkgever
• werknemers in de WIA die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen
• werknemers met een WW-uitkering die vergelijkbare kenmerken hebben als mensen in de doelgroep banenafspraak.Het wetsvoorstel geeft aan dat alleen de eerste groep onder de doelgroep voor de banenafspraak komt, zonder aan te geven wat er met de andere groepen gaat gebeuren. Dat is jammer. Dit zou het nu juist het moment zijn voor verdere uitbreiding van de doelgroep en een geharmoniseerde aanpak.
Ten slotte pleiten AWVN en andere werkgeversorganisaties en hun leden er al jaren voor dat de uitvoeringsorganisaties de competenties van mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak en die nog niet aan het werk zijn, in kaart te brengen om zo de kans op een match te vergroten. Verder moeten administratieve belemmeringen in de uitvoering, bijvoorbeeld doordat individuele gemeenten en het UWV de uitvoering ieder op eigen wijze vorm geven, zoveel mogelijk worden weggenomen. Her zou goed zijn als ook voor dit aspect aandacht is bij de behandeling van het wetsvoorstel.