Eerder besteedden we reeds aandacht aan de toepassing van de Europese detacheringsrichtlijn voor chauffeurs in het internationaal wegtransport. Beantwoording van de vraag of de detacheringsrichtlijn van toepassing was op het internationale wegtransport, was noodzakelijk, omdat een onontwarbare kluwen van juridische vraagstukken ontstond: alle lidstaten van de EU konden de toepassing van het eigen arbeidsrecht claimen.
Met het stellen van prejudiciële vragen aan en de beantwoording daarvan door het Europese Hof van Justitie heeft de Nederlandse Hoge Raad een aantal duidelijke antwoorden gekregen. Het woord is nu aan een ander hof in Nederland om op basis van de feiten te bepalen of er sprake is van detachering in de zin van de detacheringsrichtlijn.
De feiten op basis waarvan de Hoge Raad vragen aan het Hof van Justitie heeft gesteld, zijn de volgende. Een Nederlands transportbedrijf heeft twee bedrijven, in Duitsland en Hongarije. FNV wil het Nederlandse transportbedrijf verplichten om bij het uitbesteden van werkzaamheden aan de buitenlandse bedrijven de Nederlandse arbeidsvoorwaarden uit de cao voor goederenvervoer respectievelijk beroepsgoederenvervoer, op te leggen.
Dat wil de vakbond doen door naleving te vorderen van de zogenoemde charterbepaling in de cao. Op grond van deze bepaling is een werkgever in het beroepsgoederenvervoer verplicht bij het uitbesteden aan zelfstandige ondernemers van vervoersactiviteiten die in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming worden uitgevoerd, met die onderaannemers overeen te komen dat op zijn werknemers de basisarbeidsvoorwaarden van de cao worden toegepast.
De basisarbeidsvoorwaarden zijn onder andere het cao-loon, vakantiedagen en arbeidstijden.
Het Nederlandse transportbedrijf heeft met het Duitse en Hongaarse bedrijf charterovereenkomsten voor internationale transporten gesloten. Werknemers van deze bedrijven uit Duitsland en Hongarije zijn in het kader van die charterovereenkomsten werkzaam als chauffeur, en krijgen daarbij het Duitse respectievelijk Hongaarse loon betaald, terwijl de Nederlandse cao niet wordt toegepast. De ritten beginnen en eindigen in Nederland, maar het vervoer vindt echter meer plaats buiten het grondgebied van Nederland.
Het arrest van het Hof van Justitie (HvJ)
Het Hof geeft aan dat om vast te stellen dat de chauffeurs gedetacheerde werknemers in de zin van de detacheringsrichtlijn zijn, vastgesteld moet worden dat de werknemers een voldoende nauwe band met het grondgebied waarop zij werken moeten hebben. Dan kan vastgesteld worden of er sprake is van een gewoonlijk werkland. Dit moet blijken uit de kenmerken van de dienst waarvoor de werknemer in kwestie wordt ingezet. Ook de aard van de werkzaamheden is een relevante factor bij de beoordeling of er sprake is van een dergelijke band.
Voor mobiele werknemers – zoals chauffeurs in het internationaal vervoer – is ook van belang hoeveel de werkzaamheden verband houden met het grondgebied van elke betrokken lidstaat en het aandeel van die werkzaamheden in het vervoer als geheel. Daarbij zijn het laden of lossen van goederen, het onderhouden of het schoonmaken van voertuigen door de werknemer relevant.
Als een werknemer zeer beperkte diensten verricht, kan hij niet worden beschouwd als ’ter beschikking gesteld’ in de zin van de detacheringsrichtlijn. Dan gaat het bijvoorbeeld om een chauffeur die slechts op doorreis is op het grondgebied van een lidstaat. Hetzelfde geldt voor een chauffeur die alleen grensoverschrijdend vervoer verricht vanuit de lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming naar het grondgebied van een andere lidstaat of omgekeerd. Dat een chauffeur door een onderneming ter beschikking is gesteld aan een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, dat hij de instructies voor zijn opdrachten ontvangt, en die opdrachten begint of beëindigt op het hoofdkantoor van die tweede onderneming, is daarbij op zich onvoldoende, als het werk dat die chauffeur verricht op basis van andere factoren geen voldoende nauwe band vertoont met dat grondgebied. Alsdan is geen sprake van detachering in de zin van de detacheringsrichtlijn.
Het Hof geeft dus aan dat de vraag of er sprake is van een voldoende nauwe band wordt bepaald op basis van een algehele (feitelijke) beoordeling van factoren, zoals de aard van de werkzaamheden die de betrokken werknemer op dat grondgebied verricht, de mate waarin de werkzaamheden van die werknemer verband houden met het grondgebied van elke lidstaat waar hij werkzaam is en het aandeel van die werkzaamheden op het grondgebied van elke lidstaat in de vervoersdienst als geheel. Deze criteria inzake detachering lijken erg veel op de criteria die gehanteerd worden bij het vaststellen van de gewoonlijke arbeidsplaats op basis van de EVO-verordening.
Het arrest van de Hoge Raad
Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie heeft de Hoge Raad bepaald dat de criteria die het Hof van Justitie formuleert, moeten worden gehanteerd om te beoordelen of sprake is van detachering. Als een werknemer zeer beperkte diensten verricht, kan hij niet worden beschouwd als ’ter beschikking gesteld’ in de zin van de detacheringsrichtlijn. Wanneer dit meerdere activiteiten zijn is er sprake van detachering en kunnen de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. Dit moet het Hof Arnhem-Leeuwarden opnieuw beoordelen, omdat het Hof Den Bosch oordeelde dat de werkzaamheden van de werknemers in elk geval overwegend in Nederland moeten worden uitgevoerd. Het Hof Den Bosch heeft dus kennelijk een onjuiste maatstaf gehanteerd voor haar beoordeling. Dat moet dus opnieuw.
Commentaar AWVN
In het arrest zijn drie aspecten aan de orde. Het eerste betreft het toepassen van het volledige Nederlands arbeidsrecht, waaronder de wettelijke en algemeen verbindend verklaarde cao voorwaarden. Dit zou aan de orde kunnen zijn wanneer geoordeeld wordt dat de werknemers gewoonlijk in Nederland werken. Het tweede betreft het toepassen van de detacheringsrichtlijn, omdat sprake is van detachering. Alsdan kunnen de kernbepalingen, opgenomen in wet en algemeen verbinden verklaarde cao toegepast worden. Het derde betreft het niet kunnen toepassen van de detacheringsrichtlijn, omdat geen sprake is van detachering in de zin van de detacheringsrichtlijn. Alsdan wordt de Nederlandse rechtssfeer in het geheel niet geraakt en kunnen Nederlandse wettelijke en algemeen verbindend verklaarde arbeidsvoorwaarden niet worden opgelegd.
De vraag is nu wat de feitelijke afweging die het Hof Arnhem-Leeuwarden moet doen voor uitkomst zal hebben. Wanneer dat Hof oordeelt dat sprake is van detachering, dan heeft het transportbedrijf een probleem, omdat dan een aantal wettelijke en algemeen verbindend verklaarde arbeidsvoorwaarden moeten worden verleend. Wanneer geoordeeld wordt dat geen sprake is van detachering, dan kunnen de Nederlandse wettelijke en algemeen verbindend verklaarde arbeidsvoorwaarden niet opgelegd worden.
Gelet op de schoten voor de boeg die zowel het Hof van Justitie als de Hoge Raad hebben gedaan (zie hiervoor opmerkingen over het ontvangen van instructies en opdrachten en het beginnen of eindigen op het hoofdkantoor in Nederland die er niet toe hoeven te leiden dat sprake is van gewoonlijk in Nederland werken en derhalve van detachering in de zin van de detacheringsrichtlijn) wordt verwacht dat geoordeeld zal worden dat geen sprake is van toepassing van de detacheringsrichtlijn.
Door de invoering van een nieuwe detacheringsrichtlijn, speciaal voor het wegtransport (richtlijn 2020/1057), zijn verdere verduidelijkingen gekomen, onder andere voor bilateraal verkeer, voor transitverkeer en voor cabbotage. De vraag is of daarmee alle juridische vraagstukken zijn opgelost.