Verschillende hoven bogen zich over de kwestie – je kunt de weg zo kwijt raken!
Op 27 juli 2021 deed het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een uitspraak in een zaak van een Nederlandse transportmaatschappij over het toepasselijke arbeidsrecht voor hun Hongaarse chauffeurs die internationaal werken. Met deze uitspraak werd het toepasselijke arbeidsrecht vastgesteld, nadat hierover eerder de kantonrechter, hof Den Bosch en de Hoge Raad uitspraken hadden gedaan. De Hoge Raad verwees de uitspraak van het hof Den Bosch evenwel terug naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
Het kader voor de rechtsvraag die beantwoord moest worden is een arrest van het Hof van Justitie (zaak-Heiko Koelzsch) waarbij ook de vraag over het toepasselijk arbeidsrecht voor internationale chauffeurs aan de orde was. In het hiernavolgende overzicht presenteer ik de feiten die zijn vastgesteld in deze zaak, waarna ik het toetsingskader van het Hof van Justitie schets. Op basis daarvan becommentarieer ik vervolgens de uitspraken van het hof Den Bosch en het hof Arnhem-Leeuwarden.
Het vaststellen van het toepasselijke arbeidsrecht wanneer in meerdere landen wordt gewerkt, is over het algemeen een ingewikkelde aangelegenheid.
Aan de hand van de feiten moeten de rechtsregels van de Europese verordening die hierover handelt, toegepast worden. Bij discussies over de rechtsregels is het de hoogste rechter, het Hof van Justitie, die bepaalt welke regel moet worden toegepast.
Het vaststellen van het toepasselijke arbeidsrecht is voor een werknemer van belang, omdat op basis daarvan zijn rechten worden bepaald. Dit betreft dan in veel gevallen niet alleen het reguliere arbeidsrecht, maar ook daaraan verbonden zaken, zoals een (algemeen verbindend verklaarde) cao of (verplicht gesteld) aanvullend pensioen.
Bij de verschillende uitspraken is uitgegaan van de volgende feiten. De internationale vrachtwagenchauffeurs hadden de Hongaarse nationaliteit en woonden in Hongarije. Zij hadden een in het Hongaars opgestelde arbeidsovereenkomst gesloten met een lokale Hongaarse werkgever. Deze Hongaarse vennootschap is een zusterbedrijf van een Nederlands transportbedrijf, gevestigd in Nederland. Een Nederlandse directeur was bestuurder en eigenaar van beide vennootschappen. Beide vennootschappen maakten voor hun planning, orderverwerking, administratie, inkoop van bankproducten, brandstof en ‘quality’ gebruik van een in Nederland gevestigde gelieerde vennootschap. De Nederlandse vennootschap viel onder de werking van de cao Goederenvervoer die voor bepaalde periodes algemeen verbindend was verklaard. Er werd overwegend in Noord-Europa gewerkt. Minder dan 20% werd in Nederland gewerkt.
Het toetsingskader is gebaseerd op de regels, opgenomen in het Europese verdrag dat van toepassing is op overeenkomsten (EVO-verdrag), inmiddels vervangen door de Europese Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ook wel Rome 1-verordening of EVO-verordening genoemd.
Samengevat betreft dit de volgende regels.
De EVO-verordening is van toepassing in de lidstaten van de EU op arbeidsovereenkomsten die na 17 december 2009 zijn afgesloten. Zij is van toepassing voor internationale arbeidsovereenkomsten, zijnde arbeidsovereenkomsten waarbij gekozen moet worden uit het recht van verschillende landen. Het door de verordening aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht of dit het recht is van een lidstaat van de EU en ongeacht de vraag of de internationale overeenkomst binnen de EU is gesitueerd. Alle internationale rechtsverhoudingen die voor het gerecht van een deelnemende staat komen worden volgens de EVO-verordening behandeld, ongeacht de plaats van totstandkoming en tenuitvoerlegging van de overeenkomst of de vestigingsplaats en nationaliteit van de contractspartijen. Het maakt voor de toepasselijkheid van de verordening niet uit welke landen bij de arbeidsovereenkomst zijn betrokken. Als de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van een geschil, zal deze altijd de regels van de verordening toepassen op de vraag welk recht van toepassing is op de verbintenis in het geschil (op de arbeidsovereenkomst).
De belangrijkste bepalingen van de EVO-verordening zijn artikel 3, artikel 8 en artikel 9. Artikel 3 geeft aan dat een (arbeids)overeenkomst wordt beheerst door het recht dat is gekozen. Artikel 8 van de EVO-verordening bevat een aantal specifieke regels voor het bepalen van het toepasselijke arbeidsrecht en luidt als volgt.
‘Individuele arbeidsovereenkomsten
1. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.
2. Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht.
3. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.
4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.’
Op basis van dit artikel moeten de volgende stappen worden genomen.
1. In principe geldt het recht van het land dat door partijen is gekozen; het zogenoemde rechtskeuzebeginsel. Wanneer voor Nederlands recht is gekozen, is dit van toepassing op de rechtsverhouding tussen de werknemer en de werkgever.
2. Wanneer een rechtskeuze ontbreekt, wordt gekeken naar het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht.
3. Echter, ondanks deze rechtskeuze kan de werknemer niet de bescherming verliezen die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht dat op hem van toepassing zou zijn indien geen rechtskeuze zou zijn gemaakt (objectief toepasselijke recht). Dit recht wordt vastgesteld zoals hierboven al beschreven:
• de arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht
• wanneer een werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht, bijvoorbeeld wanneer hij gewoonlijk in meerdere landen werkt, is het recht van toepassing waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.
4. Desondanks kan het zo zijn dat uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst nauwer is verbonden met een ander land, in welk geval het recht van dat andere land toepasselijk is. Deze voorwaarde is uitgewerkt in een ander arrest van het Hof van Justitie.eacht de toepasselijkheid van de hiervoor vastgestelde dwingende regels, kunnen op een arbeidsovereenkomst algemene regels van bijzonder dwingend recht van het land waar de werkzaamheden worden verricht van toepassing zijn (artikel 9 EVO-verordening). Dit zijn bepalingen die een land in het algemeen van belang acht en dus voorgaan op een rechtskeuze en/of de toepasselijke dwingendrechtelijke bepalingen. Deze regels moeten altijd in acht worden genomen, ondanks rechtskeuze en gewoonlijk toepasselijk recht. Dit zijn bijvoorbeeld bepalingen inzake het minimumloon, minimumvakantiebijslag, arbeidstijden, et cetera. Samengevat zijn de stappen van de rechtsregels:
1. vaststellen gewoonlijk arbeidsland
2. vestigingsplaats werkgever
3. ondanks 1 en 2 nauwere verbondenheid met een ander land
4. dwingende bepalingen van nationaal recht blijven altijd van toepassing.
Hof van Justitie en toepassing EVO-verordening in de zaak-Heiko Koelzsch ten aanzien van transportarbeiders
Wanneer een werknemer zijn beroepswerkzaamheden in meer dan één verdragsluitende staat verricht, moet naar behoren rekening moet worden gehouden met het streven naar een passende bescherming van de werknemer als de sociaal zwakste contractpartij. Daaruit volgt, dat eerder het recht van de staat waarin hij zijn beroepswerkzaamheden verricht van toepassing is dan dat van de staat van de zetel van de werkgever. De werknemer oefent zijn economische en sociale functie immers in eerstgenoemde staat uit en zijn arbeid ondergaat ook in die staat de invloed van het politieke en het bedrijfsklimaat. Bijgevolg moet de eerbiediging van de in het recht van dat land geldende voorschriften ter bescherming van de arbeid zo veel mogelijk worden gewaarborgd.
Het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht moet ruim worden uitgelegd en het criterium de vestiging die de werknemer in dienst heeft genomen komt pas aan de orde wanneer geen gewoonlijk arbeidsland kan worden gevonden. Deze regels moeten ook worden toegepast wanneer in meerdere landen wordt gewerkt. De regel inzake het gewone arbeidsland moet aldus worden opgevat dat het verwijst naar de plaats waar of van waaruit de werknemer daadwerkelijk zijn beroepswerkzaamheden verricht, en bij gebreke van een centrum van de activiteiten, naar de plaats waar hij het grootste gedeelte van zijn werkzaamheden verricht. De regel moet ruim worden uitgelegd en hiertoe moet vanwege de aard van de arbeid in de sector van het internationale transport, rekening gehouden worden met alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken.
Met name moet worden vastgesteld in welke staat zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden. Hij moet tevens nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert.
Het gaat volgens het Hof van Justitie om beantwoording van de vraag waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die de werkzaamheden van internationaal transport kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.
Hof Den Bosch en toepassing van de EVO-verordening en het arrest-Heiko Koelzsch
Het hof Den Bosch wijst Hongarije aan als het gewoonlijk werkland, waarbij zowel naar het arrest Heiko Koelzsch wordt verwezen als naar een ander arrest van het Hof van Justitie over de restbepaling van de EVO verordening (Schlecker). Hof den Bosch vindt de volgende zaken bepalend:
1. de werkgever is een in Hongarije gevestigde transportonderneming die transporten verzorgt, en onweersproken niet enkel voor de Nederlandse opdrachtgever
2. alle Hongaarse werknemers hebben een arbeidsovereenkomst gesloten met de Hongaarse werkgever; zij wonen in Hongarije, zijn aldaar sociaal verzekerd en aldaar belastingplichtig
3. vanaf het moment van vertrek vanuit hun woonplaats in Hongarije naar de opstapplaats ontvingen zij loon
4. voorts staat vast dat de door de Hongaarse werkgever in opdracht van de Nederlandse opdrachtgever gereden internationale ritten, waarop de werknemers werden ingezet, voor slechts een zeer beperkt deel in tijd en in kilometrage in Nederland werden uitgevoerd. In het licht van het vorenstaande legt de omstandigheid dat de betreffende internationale ritten als zodanig in de relevante periode werden uitgevoerd vanuit Nederland en aldaar weer eindigden en dat wellicht ook instructies werden gegeven vanuit de Nederlandse opdrachtgever onvoldoende gewicht in de schaal om aan te knopen bij Nederland als het gewoonlijk werkland.
Hoge Raad en toepassing van de EVO-verordening en het arrest-Heiko Koelzsch
Het hof heeft voor zijn oordeel dat Hongarije het gewoonlijke werkland is, redengevend geacht dat de Hongaarse werkgever een in Hongarije gevestigde transportonderneming is, de Hongaarse werkgever niet enkel voor de Nederlandse opdrachtgever vervoer verzorgt, de werknemers arbeidsovereenkomsten hebben gesloten met de Hongaarse werkgever, de werknemers Hongaren zijn, in Hongarije wonen en daar sociaal verzekerd en belastingplichtig zijn, zij regelmatig na transporten terugkeerden naar Hongarije en van daaruit weer te werk werden gesteld, de werknemers vanaf het moment van vertrek vanuit hun woonplaats in Hongarije naar de opstapplaats loon ontvingen en de door de Hongaarse werkgever in opdracht van de Nederlandse opdrachtgever gereden internationale ritten voor slechts een zeer beperkt deel in Nederland werden uitgevoerd. Aldus heeft het hof verzuimd in zijn beoordeling elk van de gezichtspunten te betrekken die volgens het Hof van Justitie met name in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van het gewoonlijke werkland
Aan het voorgaande doet niet af dat het hof wel een deel van die door het Hof van Justitie bedoelde gezichtspunten in aanmerking heeft genomen, waar het heeft overwogen dat de omstandigheid dat de desbetreffende internationale ritten als zodanig in de relevante periode werden uitgevoerd vanuit Nederland en aldaar weer eindigden, en dat wellicht ook instructies werden gegeven vanuit Nederland, onvoldoende gewicht in de schaal legt om aan te knopen bij Nederland als het gewoonlijke werkland. Immers, deze omstandigheden wijzen eerder erop, zoals het hof zelf ook heeft onderkend, dat Nederland en niet Hongarije als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt.
Daarnaast heeft het hof ten onrechte nagelaten te onderzoeken of de hiervoor genoemde omstandigheden, die volgens de werknemers erop wijzen dat Nederland en niet Hongarije als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt, gezichtspunten zijn die “de werkzaamheid van de werknemer kenmerken” in de door het Hof van Justitie bedoelde zin en, voor zover dat het geval is, die omstandigheden als relevante gezichtspunten kenbaar in zijn oordeelsvorming te betrekken.
Ten slotte heeft het hof zijn oordeel dat Hongarije (in ieder geval) het land is waarmee de overeenkomsten tussen de werkgever en de werknemers kennelijk nauwer zijn verbonden in de zin van de uitzonderingsbepaling van art. 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel art. 8 lid 4 Verordening Rome I, gegrond op dezelfde omstandigheden als die waarop het zijn oordeel heeft gestoeld dat Hongarije het gewoonlijke werkland van de werknemers is. Weliswaar heeft het hof daarbij enkele omstandigheden vermeld waaraan volgens het Hof van Justitie belangrijke betekenis toekomt bij de toepassing van de uitzonderingsbepaling – te weten het land waar de werknemers sociaal verzekerd zijn en waar zij belasting betalen, maar ook in dat verband heeft het hof nagelaten de hiervoor door de werknemers gestelde omstandigheden op hun betekenis te onderzoeken en kenbaar in zijn beoordeling te betrekken. Zo heeft het hof niet kenbaar acht geslagen op de omstandigheden die verband houden met de vaststelling van het salaris en de arbeidsvoorwaarden van de werknemers, zoals bedoeld in het arrest-Schlecker.
Het vorenstaande betekent dat zowel het oordeel van het hof dat Hongarije het gewoonlijke werkland is als bedoeld in art. 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel art. 8 lid 2 Verordening Rome I, als het oordeel van het hof over de uitzonderingsbepaling van art. 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel art. 8 lid 4 Verordening Rome I, hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij onvoldoende is gemotiveerd.
Na verwijzing zal opnieuw moeten worden onderzocht of Hongarije dan wel Nederland het gewoonlijke werkland is en of er aanleiding bestaat voor toepassing van de uitzonderingsbepaling.
Hof Arnhem-Leeuwarden en toepassing van de EVO-verordening en het arrest-Heiko Koelzsch Het hof Arnhem-Leeuwarden wijst Nederland aan als het gewoonlijk werkland. Het vindt hiervoor de vijf volgende zaken bepalend.
1. Van waaruit worden de transportopdrachten verricht?
De werknemers verrichtten gedurende hun dienstverband met de Hongaarse werkgever voornamelijk transportopdrachten in (Noord-)West Europa. In verreweg de meeste gevallen begon en eindigde hun serie vervoersopdrachten in Nederland. Daar stonden de vrachtwagens klaar en vanuit Nederland vertrokken zij weer naar hun woonplaats.
Het argument van de Hongaarse werkgever dat de opdrachten in Hongarije begonnen, omdat zij de aanreistijd van de werknemers vanuit hun woonplaatsen in Hongarije naar de opstapplaats en de terugreistijd van de afstapplek terug naar hun woonplaats als werktijd aanmerkte wordt verworpen. Het werk van de werknemers was het chaufferen op een vrachtwagen gedurende internationale ritten, niet het reizen naar de plek van waaruit de rit met de vrachtwagen begon of het terugreizen vanaf de afstapplek. Dat zij voor hun reisuren betaald werden maakt niet dat daarmee hun werk begon in hun woonplaats.
2. Van waaruit worden de opdrachten verstrekt en het werk georganiseerd?
De planning van de transporten vond feitelijk vanuit Nederland plaats. Deze regie functie in de supply chain is gecentraliseerd in Nederland. De instructies over de transportopdracht (laad- en losadressen) werden vanuit Nederland gegeven, rechtstreeks aan de desbetreffende chauffeur. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de Hongaarse werkgever dat deze instructies formeel aan haar werden gegeven en alleen werden doorgezonden aan de desbetreffende chauffeur. Dit doet er immers niet aan af dat de feitelijke instructies voor de chauffeurs uit Nederland kwamen. Ook werd geen belang gehecht aan charterportal op basis waarvan de inzet werd verzorgd.
Ook een aantal algemene zaken zoals de administratie, de planningssoftware, de “Maut” (tolheffing) voor de Duitse snelwegen werden vanuit Nederland geregeld, die in de relevante periode in Nederland was gevestigd.
Een Nederlandse HRM-functionaris gaf naar de mening van de werknemers leiding aan de internationale chauffeurs.
3. Waar bevonden zich de arbeidsinstrumenten?
De vrachtwagens waarmee de werknemers hun transportopdrachten verrichtten, werden aan hen in Nederland ter beschikking gesteld; daar was in de relevante periode de wisselplaats en werden de vrachtwagens gereed gemaakt voor de volgende rit.
4. Waar werd het vervoer hoofdzakelijk verricht?
De werknemers verrichtten in de relevante periode hoofdzakelijk transportopdrachten in Noord-West Europa. 18,6 % van het totaal aantal gereden kilometers werd in Nederland uitgevoerd. De werkzaamheden werden niet hoofdzakelijk in één ander land in Europa uitgevoerd. Het aantal kilometers dat in Hongarije werd gereden was verwaarloosbaar klein.
5. Waar werden de goederen gelost?
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de vervoerde goederen op diverse plaatsen in (Noord-West) Europa werden gelost, meestal buiten Nederland en blijkens de overgelegde gegevens nooit in Hongarije.
Op basis van voornoemde punten komt het hof tot de conclusie dat een aantal van de hiervoor besproken gezichtspunten, waar het de organisatie van de transportopdrachten betreft, duidelijk naar Nederland wijzen als het gewone werkland. Een aantal andere zijn wat minder uitgesproken, maar er zijn geen relevante gezichtspunten die wijzen op een specifiek ander land – en dus ook niet op Hongarije – als het gewone werkland. Ook de andere aspecten die partijen nog hebben aangedragen, wijzen meer op Nederland als het gewone werkland:
• loonbetaling gebeurde weliswaar in Hongaarse valuta (forint) vanaf een rekening bij een Nederlandse bank die op naam van de Hongaarse werkgever stond, maar de banklicentie van deze rekening, die aan de andere rekeningen van de Nederlandse opdrachtgever was gekoppeld, stond op naam van de Nederlandse opdrachtgever
• ziekmeldingen en verlofaanvragen van Hongaarse chauffeurs vonden (ook) plaats bij de Nederlandse opdrachtgever
• de brandstofpas die de chauffeurs gebruikten om te tanken stond op naam van de Nederlandse opdrachtgever.
Het hof merkt daarom Nederland aan als het gewone werkland.
Het hof moet vervolgens beoordelen of er factoren zijn die maken dat de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden zijn met een ander land dan het gewone werkland, zodanig dat het recht van het gewone werkland buiten toepassing moet worden gelaten en het recht van dat andere land de arbeidsovereenkomsten beheerst.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie moet daarbij rekening worden gehouden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken. Belangrijke factoren zijn in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en bij de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Bovendien dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, zoals met name de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden.
De werknemers zijn Hongaarse chauffeurs en waren in de relevante periode woonachtig in Hongarije, daar belastingplichtig en aangesloten voor de sociale zekerheid en andere relevante verzekeringen. De vaststelling van hun loon gebeurde formeel door de Hongaarse werkgever, maar feitelijk door de Nederlandse opdrachtgever waarbij het hof wijst op de omstandigheden betreffende de invloed van de opdrachtgever op loonbetaling en wijze van ziekmelding, de rol van de Nederlandse HRM-functionaris. Het feit dat de werknemers belasting en premies betaalden in Hongarije was bovendien niet het gevolg van een keuze voor dat land als werkland, maar enkel en alleen het gevolg van het feit dat zij daar woonden. Al met al zijn er naar de mening van het hof Arnhem-Leeuwarden onvoldoende redenen om de arbeidsovereenkomsten te laten beheersen door het Hongaarse recht in plaats van het Nederlandse recht.
Arbeidsrecht van Hongarije of van Nederland?
Wanneer de overwegingen van de twee Nederlandse hoven en van de Hoge Raad worden bezien, dan vallen twee zaken op.
Allereerst dat de systematiek van artikel 8 van de EVO-verordening niet volledig wordt gevolgd. Met name komt de stap over de vestigingsplaats van de werkgever niet aan de orde. Systematisch gezien zou dat wel moeten. Wellicht is de overweging dat deze stap niet genomen zou moeten worden, omdat men van mening is dat het toepasselijke recht wel overeenkomstig het tweede lid van artikel 8 EVO is vastgesteld, namelijk dat Nederland het gewoonlijke arbeidsland is. Wanneer dat het geval zou zijn, dan zou men in ieder geval ook moeten aangeven welke interpretatie aan de laatste volzin van artikel 8, tweede lid EVO zou moeten worden gegeven. Deze volzin geeft aan dat het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, niet geacht wordt te zijn gewijzigd, wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht. Dit is het detacheringsartikel en dit artikel zou zeer wel aan de orde kunnen zijn bij tijdelijke werkzaamheden in Nederland. Dat is des te meer aan de orde wanneer voor deze werkzaamheden detacheringsbewijzen, verklaringen inzake toepasselijke wetgeving, de zogenaamde A1-formulieren, zijn afgegeven.
Wanneer deze stap wel was genomen, dan was men uitgekomen bij het arbeidsrecht van Hongarije, omdat de werkgever in dat land was gevestigd. In ieder geval ontbreekt de motivering waarom deze stap niet is genomen.
Een ander opvallend punt is dat wel heel makkelijk voorbij wordt gegaan aan de relatief geringe werkzaamheden in Nederland. Minder dan 20% van de werkzaamheden worden in Nederland verricht. De rest van de werkzaamheden vinden buiten Nederland plaats. Hoe verhoudt zich dat tot de voorwaarde dat vastgesteld moet worden waar de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult? Wanneer meer dan 80% van de werkzaamheden niet in Nederland worden verricht, kan moeilijk worden volgehouden dat het belangrijkste deel van de verplichtingen in Nederland worden vervuld.
Met betrekking tot het geven van instructies komt daar nog bij dat deze via de moderne communicatiemiddelen die zich ook aan boord van de vrachtwagens bevinden op elke locatie vanuit elk land kunnen worden gegeven en ontvangen. Dat geldt ook voor de plaats van waaruit de werknemer zijn werkzaamheden organiseert en het laden en lossen. Dat kan ook vanuit/op alle locaties, landen, plaatsvinden. Voeg hier de inhouding van belasting en toepassing van sociale verzekeringen, de nationaliteit en woonplaats van werkgever en werknemer aan toe dan had ook een andere weging van feiten en omstandigheden kunnen plaatsvinden. De vestigingsplaats van de werkgever, met toepassing van het Hongaars recht, had dan meer voor de hand gelegen.