Tot opluchting van velen is thuiswerken niet langer verplicht. De verwachting is dat veel werkgevers en werknemers desondanks aan een combinatie van thuis en op locatie werken zullen vasthouden. Wat betekent het structureler worden van hybride werken voor arbeidsorganisaties? Wat vraagt dit van het overheidsbeleid? Op verzoek van het kabinet heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) hierover advies uitgebracht. In dit artikel de vier belangrijkste conclusies en aanbevelingen.
Dankzij de coronapandemie is werken vanuit huis voor velen een tweede natuur geworden. Zozeer zelfs dat het momenteel best lastig is om medewerkers terug te laten keren naar kantoor. De SER verwacht dat werkgevers en werkenden ook post-corona zullen vasthouden aan deels plaats- en tijdonafhankelijk werken.
Tegelijkertijd onderstreept de SER dat hybride werken geen nieuw fenomeen is. In 2019 werkte al 41% van de werkenden thuis, tegen 46% een jaar later, toen de coronamaatregelen golden. Groot verschil was de frequentie: veel meer mensen werkten grotendeels of volledig thuis, terwijl dat eerder nog geen dag per week was.
De cijfers maken eveneens duidelijk dat ruim de helft van de beroepsbevolking (nog) niet hybride kan werken, meestal omdat het werk (nog) locatiegebonden is. Mensen met een stevige positie op de arbeidsmarkt lijken eenvoudiger hybride te kunnen werken. De SER vindt het belangrijk dat er geen kloof tussen thuis- en locatiewerkers ontstaat. Ook moedigt de raad organisaties aan te onderzoeken of het werk enigszins aan te passen is, zodat het wél geschikt is voor thuiswerk en zodat het ook bereikbaar wordt voor bijvoorbeeld parttimers, flexwerkers en mensen met een beperking.
Hoe werkt een SER-adviestraject?
Op 31 maart 2022 heeft de SER zijn advies uitgebracht. Het advies komt voort uit een adviesaanvraag van voormalig minister van SZW, Wouter Koolmees, van 30 maart 2021. AWVN nam naast VNO-NCW en MKB-Nederland deel aan de werkgeversdelegatie van de commissie die het advies heeft voorbereid. Ook zijn diverse leden van AWVN betrokken geweest bij de praktijksessies die de SER heeft georganiseerd.
De SER gaat in op de vele voordelen van hybride werken, zoals een gemiddeld hogere werktevredenheid, hogere productiviteit bij taken die concentratie vergen en eenvoudiger re-integratie op de arbeidsmarkt voor sommige groepen. De raad wijst ook op de risico’s van hybride werken, zoals sociale isolatie, verkokering en kleinere loopbaankansen voor nieuwe medewerkers. Soms is de impact van hybride werken ambivalent: werknemers zonder kinderen ervaren bijvoorbeeld een verbeterde werk-privébalans, terwijl jonge moeders geen verbetering zien. Het hangt al met al sterk af van de persoonlijke situatie van werkenden en van organisaties hoe hybride werken uitpakt. Geen one size fits all, ademt het advies uit.
In het SER-advies is veel aandacht voor zeggenschap over de plek van werk. Relevant is dat er een initiatiefwetsvoorstel in het parlement ligt om de zeggenschap van werknemers over de plek van werk te vergroten: het wetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’. De initiatiefnemers en het kabinet hebben aangegeven het oordeel van de SER te willen afwachten voor de behandeling van het voorstel.
Wetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’
Dit wetsvoorstel is ingediend door Tweede Kamerleden Steven van Weyenberg (D66) en Senna Maatoug (Groenlinks). Zij willen de Wet flexibel werken (Wfw) wijzigen, zodat een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats op eenzelfde manier wordt behandeld als een verzoek tot aanpassing van de werktijd of arbeidsduur. Dat betekent dat een werkgever een verzoek alleen kan afwijzen als er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De werknemer moet het verzoek schriftelijk indienen, ten minste twee maanden van tevoren. De werkgever moet uiterlijk een maand voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk reageren. Daarnaast is de werkgever verplicht om met de werknemer in overleg te treden. Het wetsvoorstel geldt – net als de rest van de Wfw – voor werknemers en werkgevers in organisaties waarin tien of meer werknemers werken.
De SER erkent dat het versterken van de zeggenschap van de werknemer over de plek van werk past bij het gewoner worden van hybride werken en wil dus meegaan in de strekking van het wetsvoorstel. Wel stelt de SER een belangrijke wijziging voor. In het wetsvoorstel kunnen werkgevers een verzoek om de arbeidsplaats te wijzigen – bijvoorbeeld naar werken vanuit huis – alleen afwijzen als er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De SER vindt dat te beperkend en wil de norm aanpassen naar ‘redelijkheid en billijkheid’. Dat betekent dat in de beoordeling van een werknemer bijvoorbeeld zaken meegewogen kunnen worden als het welzijn van de werknemer, behoud van sociale cohesie, een goede teamsamenwerking, of zware administratieve of financiële lasten voor de werkgever (bijvoorbeeld als een werknemer deels in een ander EU-land wil werken). Deze norm geeft werkgevers de ruimte om een goede afweging te maken tussen het belang van het individu, het team, collega’s die locatiewerk verrichten en de organisatie als geheel en is dus veel beter werkbaar dan wat er in het wetsvoorstel is opgenomen.
Daarnaast wijst de SER op het belang van collectieve afspraken over hybride werken. Als met de OR of in de cao beleid is vastgesteld, dan vormt dit het kader waaraan werkgevers en werknemers een verzoek om elders te werken toetsen. Van de bepaling uit de Wfw over wijziging van de arbeidsplaats kan bovendien worden afgeweken als in de cao of in overeenstemming met de OR beleid voor hybride werken is opgesteld dat duidelijk maakt hoe de organisatie omgaat met de balans tussen werken op locatie en werken elders. Zonder beleid vallen partijen terug op de wettelijke bepaling.
Het kwam hiervoor al langs: het belang van het opstellen van hybridewerken-beleid op bedrijfs- en sectorniveau. De SER benadrukt dat dit beleid nodig is om hybride werken in goede banen te leiden, juist ook in organisaties die voor het eerst de stap zetten naar een structurelere vorm van hybride werken. Te denken valt aan afspraken over gezond en veilig werken, thuiswerk- en reiskostenvergoedingen, de werk-privébalans, (on)bereikbaarheid, (bij)scholing in digitale vaardigheden en werken vanuit het buitenland. Ook doen organisaties er goed aan binnen bestaande instrumenten, zoals de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), stil te staan bij de risico’s van hybride werken.
De SER ziet – op zijn aanbevelingen voor het Wetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’ na – niet de noodzaak om bestaande wet- en regelgeving aan te passen. De meeste wetgeving lijkt voldoende ruimte aan hybride werken te bieden. Wel verzoekt de SER om duidelijkheid te geven over een aantal regelingen, zoals:
Verwachting is dat minister Van Gennip en de vaste Tweede Kamercommissie de SER-commissie zullen uitnodigen voor een toelichting op het advies. Vervolgens zal het kabinet met een reactie komen via een brief aan de Tweede Kamer. Of en hoe het kabinet het SER-advies zal opvolgen, is nog de vraag. We houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.