‘Franse president bezorgt Nederlandse minimumloners 3 euro extra’. Deze opmerkelijke kop stond onlangs boven een artikel in Het Parool. Varianten daarop waren ook op verschillende andere nieuwssites te lezen. Het minimumloon is in het nieuws, omdat er onderhandelingen gaande zijn over een Europese norm voor het minimumloon die voor alle EU-lidstaten zou moeten gelden.
Aan de hand van vijf vragen praat AWVN u bij over de laatste ontwikkelingen, wat een hoger minimumloon voor werkgevers kan betekenen, en wat AWVN vindt.
De Franse president Emmanuel Macron heeft grote ambities voor de Europese Unie. In 2019 stuurde hij een open brief aan alle Europeanen waarin hij onder andere pleitte voor een Europees minimumloon dat op elk land is afgestemd. Daarmee wil hij, net als onder andere de Europese vakbonden, de levensstandaard van Europeanen verhogen. Ongeveer 7 op de 10 minimumloonwerkers heeft moeite om rond te komen en circa tien procent van de Europese werknemers loopt het risico op armoede.
Macrons wens lijkt steeds meer realiteit te worden. Op 24 november stemde het Europees Parlement in met een richtlijn om tot een toereikend minimumloon in de EU te komen. De Europese Commissie stelde deze richtlijn een jaar eerder op en vroeg de Nederlandse Europarlementariër Agnes Jongerius en haar Duitse collega Dennis Radtke aan het voorstel te werken en door het Europees Parlement te loodsen.
Op 6 december zijn de Europese ministers van Sociale Zaken bijeengekomen om de conceptrichtlijn te bespreken. Uiteindelijk heeft een meerderheid van de Europese Raad het voorstel gesteund, maar niet zonder flinke aanpassingen. Zo is in de Raadsversie van de richtlijn vastgelegd dat lidstaten zelf ‘het belang en relatieve gewicht’ van de criteria aan het minimumloon mogen bepalen. Bij deze aangepaste versie legt het Europees Parlement zich overigens niet zomaar neer: de rapporteurs hebben aangegeven verder te willen onderhandelen om uiteindelijk wél tot dwingende normen voor lidstaten te komen.
Wanneer de richtlijn van kracht wordt is nog onbekend. Sommige landen wachten de invoering van de richtlijn echter niet af. De nieuwe Duitse regering kondigde in haar coalitieakkoord aan het minimumloon van 9,60 euro naar 12 euro te willen verhogen. En de Fransen zelf? Macron verhoogde het minimumloon al in 2019 tot iets meer dan 10 euro per uur.
Wat de Europese richtlijn exact voor Nederland gaat betekenen, is onzeker. De richtlijn schrijft geen vast bedrag voor waaraan het nationale minimumloon moet voldoen. Dat kan ook niet, want de onderlinge verschillen in lasten en salarisniveaus zijn groot. Zo verdient een minimumloonwerker in Bulgarije nog geen 400 euro per maand en in Luxemburg meer dan 2.100 euro. Nederland zit met een wettelijk minimumloon (WML) van 1.700 euro per maand – ruim 10 euro per uur – aan de hogere kant.
In het oorspronkelijke voorstel van het Europees Parlement zijn drie normen opgenomen. Landen moeten de drie drempels kunnen nemen om aan de richtlijn te voldoen:
• het minimumloon moet 50 procent van het gemiddelde brutoloon zijn
• het minimumloon moet 60 procent van het mediane loon zijn
• het minimumloon moet voldoende zijn voor de bekostiging van basisconsumptie en vaste lasten.
Volgens Jongerius zou Nederland op een minimumuurloon van 14 euro uitkomen als deze normen worden gevolgd, overeenkomend met de inzet van de FNV. Economen van ABN Amro kwamen eerder tot een lager bedrag, namelijk 12,75 euro per uur.
Waarschijnlijk is het eerste bedrag de uitkomst van de maatstaf van 60% van het mediane loon en het tweede bedrag de uitkomst van de maatstaf van 50 procent van het gemiddelde brutoloon. Het scheelt aanzienlijk, maar de conclusie is gelijk, namelijk dat Nederland waarschijnlijk niet aan de richtlijn zou voldoen, net als 22 andere Europese landen.
Met de drie normen uit de richtlijn wil het Europees Parlement richting geven aan de hoogte van het minimumloon, maar maar deze expliciete normen zijn verdwenen uit het voorstel dat door de Europese Raad is aangenomen. De Nederlandse overheid is dus niet direct verplicht om het WML te verhogen en een werknemer kan geen rechten aan de richtlijn ontlenen. Wel zal de EU kritisch naar de Nederlandse praktijk kijken en de regering erop aanspreken als de richtlijn niet wordt gevolgd. Ook is de verwachting dat vakbonden op naleving van de richtlijn zullen aansturen.
Het is niet aannemelijk dat het kabinet nu al actie gaat ondernemen om het wettelijk minimumloon te verhogen. Daarvoor is het onderwerp voor een kabinet met demissionaire status te controversieel.
Dat verandert als een meerderheid van de Tweede Kamer op een snellere verhoging van het WML aandringt. Enkele Kamerfracties hebben dit idee onlangs geopperd. Zij zien het als manier om de koopkracht te stimuleren nu de inflatie oploopt.
Dat het verhogen van het WML onderdeel zal zijn van het volgende regeerakkoord, lijkt vast te staan. De meeste formerende partijen zijn immers voorstander, zoals blijkt uit de inzet uit de verkiezingsprogramma’s 2021 die AWVN eerder op een rij zette:
• VVD een hoger minimumloon
• D66 verhoging van tenminste 10% en, als de werkgelegenheid het toelaat, 20%
• CDA geen verhoging van het WML
• ChristenUnie uitgaan van een fulltime werkweek van 36 uur (in plaats van 40), wat voor mensen met een 40-urige werkweek een verhoging van het loon van 11 procent betekent, en daar bovenop een verhoging van 10 procent voor alle medewerkers op WML-niveau.
Daarnaast is in het gelekte ‘treindocument’ te lezen dat de vier partijen verhoging van het wettelijk minimumloon voorstellen, net als dat eerder was opgenomen in het formatiedocument van VVD en D66. Concrete percentages zijn niet bekend.
Veel bedrijven en sectoren in Nederland betalen hun medewerkers (ruim) boven het wettelijk minimumloon. Voor hen zijn er niet tot nauwelijks gevolgen. Er zijn echter ook sectoren en beroepsgroepen waar een verhoging van het WML grote implicaties heeft. Eerder dit jaar bracht AWVN dit in kaart en sprak daarover drie branches. De belangrijkste conclusies op een rij.
• Verhoging van het WML heeft op macro-niveau waarschijnlijk minder nadelige effecten op de werkgelegenheid dan lang werd gedacht, al is het CPB uiterst voorzichtig die conclusie voor Nederland aan te nemen omdat de onderliggende studies in het buitenland zijn gedaan. Los van macro-economische effecten is het echter van belang om naar de gevolgen op sector- en beroepsniveau te kijken – en die zijn groot. Zo is het voor arbeidsintensieve sectoren met relatief veel laaggeschoolde functies als de horeca, detailhandel, beveiliging en schoonmaak niet vanzelfsprekend dat hogere arbeidslasten door te rekenen zijn in de prijs die klanten betalen. Deze sectoren zijn bovendien zwaar getroffen door de coronamaatregelen, waardoor de buffers om de lasten zelf op te vangen vaak beperkt zijn. Enige vorm van compensatie is hier dus onmisbaar.
• Een hoger WML heeft niet enkel gevolgen voor banen aan de basis van het loongebouw, maar voor het héle loongebouw. In sommige sectoren zullen de verschillen tussen functies tot aan MBO-niveau verdwijnen als het WML omhoog gaat naar 14 euro per uur. Om de verschillen tussen functies in beloning te blijven uitdrukken, bijvoorbeeld tussen een barmedewerker en een bedrijfsleider van een klein restaurant, zal het hele loongebouw een opwaartse beweging moeten maken. Dat is ook nodig om doorgroeimogelijkheden te behouden en medewerkers met verschillende ervaringsniveaus passend te blijven belonen. Volgens het CPB bestaan de extra lasten die een WML-verhoging veroorzaakt voor 70 procent uit dit opstuwende effect.
• Banen op WML-niveau zijn vaak opstapbanen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Risico is dat deze mensen (nog) minder snel aan het werk komen en blijven als het WML hoger komt te liggen. Hun productiviteit kan deze hogere beloning immers niet zomaar bijbenen. Het zou zonde zijn als de WML-maatregel ten koste gaat van deze groep en ten koste van inclusief werkgeven waar de laatste jaren juist zo hard aan is getrokken.
• Met het verhogen van het WML wordt een deel van de werkende armoede aangepakt, maar een wondermiddel is het zeker niet. Een belangrijke oorzaak van armoede is volgens het SCP namelijk het lage aantal gewerkte uren. Een andere oorzaak is de wig – de afstand tussen bruto en netto loon – die in Nederland relatief groot is en het wegvallen van toeslagen dat een groot inkomenseffect heeft. Tot slot komt werkende armoede relatief vaak voor onder zzp’ers die niet onder de reikwijdte van het wettelijk minimumloon vallen.
AWVN vindt het onacceptabel dat er nog steeds armoede onder werkenden voorkomt. De bedoeling van het wettelijk minimumloon is om een bodem in de arbeidsmarkt te leggen zodat iedereen kan rondkomen van zijn of haar baan. Nu blijkt dat het minimumloon niet altijd toereikend is, is het goed om die norm bij te stellen. Een Europese norm heeft als voordeel dat landen elkaar niet de markt uit prijzen en dat de sociaaleconomische omstandigheden in de hele EU verbeteren.
AWVN kan zich vinden in een stapsgewijze toename van het minimumloon richting een nieuwe norm. Wel moet dit gepaard gaan met beleid om de gevolgen van deze maatregel op te vangen. Deze negatieve neveneffecten, zoals werkgelegenheidsverlies, een hogere drempel voor inclusief werkgeven, sterke prijsstijgingen voor consumenten, en bedrijven die in de financiële problemen komen, schaden niet alleen de bedrijven en werknemers die met het WML te maken hebben, maar de samenleving als geheel.
Daarnaast onderstreept AWVN dat verhoging van het WML geen wondermiddel is. Werkgevers, vakbonden en beleidsmakers zullen eveneens moeten zorgen dat werken in kleine baantjes minder gebruikelijk wordt, dat werken fiscaal gezien meer loont en dat kwetsbare zelfstandigen een steviger inkomenspositie krijgen.
Als de wetgeving op het gebied van het minimumloon gaat veranderen, roept AWVN op om tegelijkertijd een aantal weeffouten in de huidige wet te corrigeren en achterstallig onderhoud te plegen, zoals:
• minimumuurloon: ondanks de collectieve wens daartoe is er nog altijd geen wettelijk minimumuurloon in Nederland. Dit zorgt voor verwarring onder werkgevers en werknemers. Landen als Duitsland en Frankrijk bewijzen dat het kan.
• vakantietoeslag over overwerkbeloning: werkgevers zijn op grond van de wet verplicht een vakantietoeslag over de overwerkbeloning te rekenen, terwijl deze doorgaans al verrekend is in de overwerktoeslag. Dit noopt werkgevers tot correcties in de cao.
Ook los van een hoger WML, kunnen werkgevers en werknemers stappen zetten om werkende armoede de wereld uit te helpen. AWVN raadt werkgevers aan om in kaart te brengen hoe het staat met de financiële kwetsbaarheid van medewerkers en met de interne beloningsverhoudingen. Daar waar de arbeidsvoorwaardenruimte het toelaat kunnen salarissen – in het bijzonder aan de basis van het loongebouw – stijgen of kunnen correcties op scheefgegroeide verhoudingen plaatsvinden. Daarnaast kunnen werkgevers het werken in grotere banen stimuleren, bijvoorbeeld door bij extra werk na te gaan of er interesse is bij deeltijdwerkers of door vacatures standaard voltijd aan te bieden. Tot slot kunnen werkgevers medewerkers met financiële problemen ondersteunen, door financiële scans en schuldhulpverlening aan te bieden.