Langer doorwerken is een heet hangijzer in Nederland. Niet voor niets heeft het jaren onderhandelen gekost, voor er een pensioenakkoord lag. Nu dat er eindelijk is gekomen, vindt AWVN het tijd om met een andere bril naar dit vraagstuk te kijken. Hoewel steeds meer werkende Nederlanders de hogere AOW-leeftijd halen, zijn er ook werknemers die moeite hebben met langer doorwerken. Deze groep uit de wind houden, bijvoorbeeld met meer vrije dagen of minder nachtdiensten, is nu nog vaak de manier waarop we dit probleem te lijf gaan.
Dat moet én kan anders. Om te voorkomen dat ook volgende generaties de eindstreep met moeite halen, is het belangrijk dat werkgevers inzien dat alle medewerkers langer moeten doorwerken. Investeren in maatregelen die ervoor zorgen dat zij het volhouden, niet alleen de oudere groep, is in onze ogen dan ook cruciaal om het tij te keren. Met dit artikel trappen we een serie artikelen af over langer doorwerken en de gevolgen voor u als werkgever.
Hoe is het vraagstuk ontstaan?
Het pensioenbeleid stond in de afgelopen decennia bepaald niet stil, vooral onder druk van de vergrijzing. In 2006 maakte de overheid een eind aan de vervroegde uittreding van oudere werknemers. In de jaren ervoor waren veel werkgevers al begonnen met het afbouwen van VUT- en prepensioenregelingen en namen organisaties afscheid van het functioneel leeftijdsontslag. In 2012 kwam een volgende ingreep: het kabinet besloot de AOW-leeftijd te verhogen en het tempo van de stijging stap voor stap te koppelen aan de levensverwachting.
Een klein decennium later is duidelijk dat deze ingrepen op zichzelf effectief waren. In 15 jaar tijd is de gemiddelde pensioneringsleeftijd opgelopen van 60,7 jaar naar 65 jaar. Het aandeel werknemers dat vóór 65-jarige leeftijd stopt met werken is gedaald van 88 naar 38 procent.
Toch zijn deze ingrepen geen onverdeeld succes gebleken. Veertig procent van de werknemers maakt zich volgens onderzoek van het NIDI zorgen over het kunnen volhouden van het werk tot aan de pensioenleeftijd. Eenzelfde percentage van werkgevers voelt zich enigszins of erg overvallen door de stijgende pensioenleeftijd. Ze zijn het meest bezorgd over de inzetbaarheid van oudere werknemers. Het kan gaan om een verslechterende gezondheid, maar bijvoorbeeld ook om verouderde vaardigheden. De grootste zorgen komen voor onder werkgevers in de industrie en de bouw. Met het recente pensioenakkoord gaan mogelijk enkele scherpe randjes van de eerdere pensioenafspraken verdwijnen, maar er zijn en blijven werkenden die worstelen om de eindstreep te halen.
Welke problemen ontstaan door langer doorwerken?
Voorop gesteld: langer doorwerken vormt voor de meeste medewerkers geen obstakel. Zij beschikken over een goed ontwikkeld werkvermogen: ze zijn gezond en gemotiveerd en kunnen en willen tot de hogere AOW-leeftijd doorwerken. Steeds meer mensen werken zelfs door ná de AOW-gerechtigde leeftijd omdat ze veel voldoening uit het werk halen. Oudere medewerkers als probleemgroep bestempelen is onterecht: de diversiteit is te groot en meer ouderen dan ooit staan vol in het leven, ook nog na de pensioendatum. Banen als zwaar bestempelen vraagt eveneens om nuance: het werk waarin huidige oudere medewerkers ooit zijn gestart, is sterk veranderd en zal blijven veranderen. Werk resulteert in zijn algemeenheid in minder slijtage dan het veertig of vijftig jaar geleden deed en de verwachting is dat deze lijn doorzet.
Toch zijn er terechte zorgen. Zorgen bij de – relatief beperkte – groep medewerkers die nu grote moeite heeft om de laatste jaren voor het pensioen uit te zingen, maar ook bij de – bredere – groep medewerkers die pas over tien of vijftien jaar met pensioen gaat en waarvoor de verschillende stoplichten van het werkvermogen nu al op oranje springen. De zorgen bij deze groepen zijn van een andere aard: de eerste groep zit vrij dicht op het pensioen, had soms al op vroegpensioen gerekend en heeft bij de meeste preventieve maatregelen niet meer veel te winnen; de tweede groep kan nog anticiperen op een stijgende pensioenleeftijd en heeft bij preventieve ingrepen juist een wereld te winnen.
De problemen met langer doorwerken openbaren zich nu op uiteenlopende manieren:
Voor welke medewerkers is de kans op problemen bij langer doorwerken het grootst?
Grofweg zijn er drie risicogroepen te onderscheiden.
Bij sommige groepen werknemers stapelen verschillende risico’s zich op: ze hebben gezondheidsproblemen – al dan niet versterkt door een ongezonde leefstijl en/of doordat ze lang zwaar werk hebben verricht – en voelen daarom de noodzaak om eerder te stoppen met werken, maar omdat ze een laag inkomen hebben en hun financiële situatie is afgestemd op onregelmatigheidstoeslagen, kúnnen ze niet eerder stoppen. Het is een paradox: de groep die een verandering van werk het hardst nodig heeft, heeft daartoe vanuit financieel perspectief de minste mogelijkheden. Dit leidt tot een patstelling, en niet alleen voor werknemers. Ook werkgevers hebben er belang bij dat werknemers soepel de weg bewandelen naar het pensioen.
Wat is nu de heilige graal?
Soms lijkt het alsof de enige oplossing voor langer doorwerken is om mensen te ontzien, bijvoorbeeld door het toekennen van ADV-dagen of vakantiedagen of het vrijstellen van zwaardere diensten. Dat is slechts een deel van het palet aan mogelijkheden. Het zijn mogelijkheden die eerder aan het eind van de beslisboom staan dan aan het begin. Daarnaast zijn genoemde mogelijkheden weinig duurzaam met het oog op komende generaties. Het risico is immers dat alle tijd en middelen naar mensen in de slotfase van hun loopbaan gaan, waardoor preventie van gezondheids- of inzetbaarheidsproblemen het onderspit delft. De mensen die nu in de midcareerfase zitten en waarvoor we dan te weinig doen, komen in de slotfase van hun loopbaan mogelijk alsnog in de problemen. Zo dweilen we met de kraan open.
Werkgevers zijn de laatste jaren veel actiever geworden in het ondersteunen van medewerkers en het stimuleren van duurzame inzetbaarheid, bijvoorbeeld door trainingen aan te bieden of door vitaliteitsprogramma’s op te zetten. Maar er kan meer, en de keuzes kunnen helderder en beter worden onderbouwd.
Dat begint al met het vaststellen van de bron van het probleem. Zo komen knelpunten bij langer doorwerken regelmatig voort uit een gebrek aan motivatie in plaats van uit de zwaarte van het werk. Werkgevers kunnen medewerkers in die gevallen motiveren, bijvoorbeeld door het takenpakket aan te passen. Ook ziet AWVN ruimte op het terrein van arbeidsomstandigheden en -tijden: vaak biedt een kleine aanpassing van de werkplek al verlichting. Het aanpassen van roosters of de ploegensystematiek, daar waar mogelijk, is ook effectief om mensen langer aan het werk te houden. Werkgevers en werknemers zouden in het arbeidsvoorwaardenoverleg meer aandacht aan deze mogelijkheden mogen besteden. Om hen daarbij te ondersteunen, heeft AWVN een routekaart ontwikkeld. Daarin stippelen we uit welke afspraken voor wie interessant kunnen zijn. Daarover meer in het volgende artikel.