Vóór 1 januari 2012 bouwden medewerkers die volledig arbeidsongeschikt waren slechts vakantie op over de laatste zes maanden van hun ziekte. Bij gedeeltelijke ziekte werd alleen vakantie opgebouwd over de gewerkte uren. Sinds 1 januari 2012 is deze vakantiewetgeving ingrijpend gewijzigd: iedere werknemer, zowel geheel als gedeeltelijk arbeidsongeschikt, bouwt volledig wettelijke vakantiedagen op. Daarbij is de opbouw van vakantiedagen van arbeidsongeschikte werknemers door de wetgever wel beperkt tot een maximumperiode van 104 weken.
Daarnaast geldt de hoofdregel dat arbeidsongeschikte zieke werknemers de wettelijke vakantiedagen binnen een halfjaar na het jaar van ontstaan van het recht dienen op te nemen. Als (arbeidsongeschikte) werknemers deze wettelijke vakantiedagen niet op tijd opnemen, komen zij dus te vervallen. Daarbij geldt een uitzondering als de zieke werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om de wettelijke vakantiedagen op te nemen gedurende het hele jaar van opbouw en de daarop volgende zes maanden. In deze situatie is er pas sprake van verjaring na vijf jaar.
Tot slot is het mogelijk om ziektedagen aan te merken als vakantiedagen, maar enkel voor de bovenwettelijke vakantiedagen in dat jaar. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er wachtdagen zijn voor de loondoorbetaling bij ziekte. De werkgever kan dan vakantiedagen afboeken in plaats van inhouden op het loon. Als de werknemer tijdens de vakantie ziek is of wordt, is de hoofdregel loondoorbetaling in verband met ziekte.